In deze editie van Flemish Review de la Poëzie vind je:
Een voorpublicatie uit de roman Corpus Britney van Dominique De Groen
Een bespreking van Tussenbruggen van Alex Deforce, door Ewoud Goethals
Een korte bespreking van de laatste nummers van Kluger Hans en Poëziekrant
Een overzicht van literaire evenementen (april - mei), nieuwe publicaties en prijzennieuws
(We raden aan om FRP in je browser te lezen, sommige emailproviders breken het bericht halverwege af omwille van de lengte.)
Aankondiging: twee evenementen
Op 21 april organiseert FRP samen met kunstcinema OFFoff een screening van twee televisieprogramma’s met schrijfster en filosofe Patricia De Martelaere. Hanna De Grave Loyson verzorgt de inleiding. Meer info en tickets (€8/€5) via de website van OFFoff.
Op 16 mei brengen FRP, SEL en KANTL hommage aan de vorig jaar overleden dichter Mark Insingel. Met academische en creatieve bijdragen van Siebe Bluijs, Ewoud Goethals, Lisa Libbrecht, Hanna De Grave Loyson, Mathijs Tratsaert, Jan-Bart Claus, Arno Van Vlierberghe en Lut Missinne. Toegang is gratis, maar graag inschrijven via secretariaat@kantl.be. Meer info hier.
The Art of Draping
door Dominique De Groen
Voor de toevallige passant lijken de purperen fluwelen doeken achteloos over de tafels gedrapeerd, maar Malayney weet dat Emma iedere plooi meticuleus heeft gearrangeerd. Het complexe patroon van vouwen en rimpels heeft Emma noodgedwongen zelf ontworpen, aangezien het boek The Art of Draping van Jordan Bateye, dat ze speciaal op Amazon had besteld, niet bleek te gaan over de finesses van textielarrangementen maar over de onlangs ontdekte grotschilderingen nabij het Oostenrijkse gehucht Draping. Terwijl het weerbarstige fluweel Emma tot wanhoop dreef, bladerde Malayney door het rondslingerende boek. Voor ze het wist was ze volledig geabsorbeerd door Bateyes uitvoerige overzicht van het academische gekibbel in de jaren nadat de schilderingen werden ontdekt door enkele lokale tieners, die het grottensysteem gebruikten om joints te roken en Flügel te drinken, net zoals hun ouders en grootouders voor hen hadden gedaan. “Een traditioneel overgangsritueel in deze streek,” veronderstelde Bateye, “wellicht een overblijfsel van oudere vruchtbaarheidsrituelen, die in verbasterde vorm echoën door de generaties…”
“Zullen we ergens een zijgrot gaan zoeken, baby?” vroeg Dorian met een vette knipoog toen hij Tanja met open mond en grote ogen naar hem zag staren. Maar het was niet Dorian die haar, met zijn gelhaar en zijn nog donzige snorretje, met verstomming had geslagen. Tanja keek naar de rotswand achter hem.
“I-is dat,” stamelde het meisje, lijkbleek weggetrokken, “Ch-Chad Kroeger?” Ze liet de fles Liebfraumilch op de grond vallen, scherven en goedkope wijn overal, en rende gillend weg.
De tientallen figuren die op de muur stonden gekalkt, leken inderdaad sterk op de zanger van Nickelback. Sinds hun ontdekking verdeelden ze archeologen en kunsthistorici in twee kampen, die hun bittere strijd uitvochten op de pagina’s van academische tijdschriften. Het boegbeeld van de eerste strekking was de ambitieuze en briljante Dr. Heidi Von Schlem. Zij dateerde de creatie van de schilderingen in 1626, het jaar waarin Protestantse boeren in opstand kwamen tegen het Beierse regime, dat toen over Opper-Oostenrijk heerste en de lokale bevolking tot het Katholicisme trachtte te bekeren. Dr. Von Schlem bouwde haar carrière op de hypothese dat er zich in de loop van dat conflict een groep boeren afsplitste die Katholiek noch Protestants was. Zij beweerden dat zich aan hen een machtige figuur had geopenbaard, uitgedost in goud en edelstenen. De mysterieuze verschijning zou hen een visioen hebben getoond van een wereld waarin zelfstandig opererende werktuigen alle arbeid verrichtten en zij zelf hun dagen in zoete gelukzaligheid konden doorbrengen. Ze zouden wijn drinken in de velden en pruimenconfituur eten aan de oevers van de vrolijk klaterende rivieren, en wanneer ’s ochtends de zon boven de bergtoppen uitkwam zouden de hellingen hun onbezorgde liederen weerkaatsen. Het duurde niet lang voordat deze splintergroep van vreedzame dromers het doelwit werd van zowel de Beierse troepen als de opstandige Protestanten. Ze trokken zich terug in een uitgestrekt en labyrintisch grottensysteem, waarvan hun godheid hun in hun dromen een gedetailleerde blauwdruk had gezonden. Maar toen de honger hen naar de oppervlakte joeg om een konijn te strikken of een geit te stelen, bleek het grondplan als bij toverslag uit ieders brein gewist; ze vonden de weg naar buiten nooit meer terug. “En terwijl ze in de donkere spelonken hun levenskracht voelden wegebben,” zo besloot Dr. Von Schlem haar invloedrijke monografie, “bespoedigden ze hun nakende einde door met hun eigen bloed hun idool keer op keer opnieuw op de rotswand te schilderen. Wie kan zeggen wat hen bezielde? Misschien veronderstelden ze dat ze op de een of andere manier zijn toorn over zich hadden afgeroepen en waren deze kunstwerken een poging om terug in zijn gunst te komen. Of misschien zagen ze deze figuren als soldaten in een mystiek leger, dat hen, wanneer de tijd rijp was, terug naar de oppervlakte zou transporteren en daar hun Arcadië verwezenlijken…”
“Een intrigerende theorie,” repliceerde Dr. Cedric Zwiebel, de meest vooraanstaande vertegenwoordiger van de tweede denkschool, “maar helaas… ah, wat is de technische term? Terminaal van de pot gerukt.” Waarom, vroeg Dr. Zwiebel, waren er bijvoorbeeld nooit stoffelijke resten aangetroffen van de onfortuinlijke vroegmoderne sekteleden? Zelf situeerde hij de schilderingen in de late jaren 90 van de vorige eeuw. Hij beschikte over sterke aanwijzingen dat enkele lokale DMT-heads elkaar kort voor het millennium hadden gevonden in een gedeelde passie voor harde drugs, historiografie en Nickelback. In de ijle hoogtes van een van hun psychonautische expedities zouden zij een plan hebben gesmeed om een fictieve sekte in de geschiedenis te schrijven door her en der bewijsmateriaal te planten voor haar bestaan. Dr. Von Schlems “ontdekking”, meende Dr. Zwiebel, was niets meer dan het achtergrondverhaal dat zij creëerden tijdens hun dagenlange bacchanalen. Verschillende pogingen tot koolstofdatering hadden inconclusieve resultaten opgeleverd, en het begon erop te lijken dat er in de schilderingen materialen waren gebruikt die tot dusver onbekend waren…
Toen Malayney haar ogen eindelijk wist weg te rukken van de pagina’s, zag ze Emma een fluwelen plooi gladstrijken, haar hoofd schuin houden en precies dezelfde plooi opnieuw leggen. Ze wreef met haar duim cirkeltjes over de zachte stof, smeerde een vijfde laag lipgloss en wiebelde heen en weer op haar hoge hakken tot de eerste gasten arriveerden.
Nu vullen de hallen van de oude fabriek zich met Art School-alumni met kortgeschoren haar en zwarte trench coats, en gonst het tussen de vochtige betonnen muren van beschaafd geroezemoes, klinkende cocktailglazen en gepiep van verse witte sneakers. Op de tafels liggen honderden kristallen in alle mogelijke kleuren, vormen en formaten. Opengebroken geodes, de holle binnenkant bedekt met violetkleurige amethist of zwarte rookkwarts, liggen naast ruwe lapis lazuli, engelen geslepen uit rooskwarts naast dwarsdoorsnedes van agaat met grillige patronen in fel blauw, geel en roze; iriserende oceaangroene labradoriet ligt zij aan zij met zwarte shungiet, ruwe lichtgroene kyaniet en zeldzame West-Australische drakenbloedstenen, gepolijst tot perfecte sferen op wier oppervlak diep mosgroen en bloedrood door elkaar lopen—versteende overblijfselen, zo luidt de legende, van de gigantische draken die ooit over de oceanen en continenten van de aarde vlogen. Pastelroze kaartjes met het logo van Copacetic Crystals (twee gespiegelde C’s, met elkaar verbonden tot een onderbroken oneindigheidsteken) verschaffen de bezoeker informatie over ieder kristal en zijn heilzame eigenschappen: heeft een beschermende en zuiverende werking, grondt de energie van je ziel vanuit je hartchakra, helpt met traumaverwerking, beschermt tegen elektromagnetische straling en luchtvervuiling, vermindert dwangmatige, malende gedachten en piekeren, angst, nachtmerries, depressie en suïcidaliteit, versterkt de intuïtie, brengt je in contact met je onbewuste en activeert vergeten herinneringen, stimuleert fantasie en creativiteit en heeft een positief effect bij verkoudheden, reuma en jicht, bevordert helderziendheid, werkt ondersteunend bij kankerbehandelingen (maar vervangt ze niet, zoek steeds medisch advies bij een bevoegde arts). Cocktails in bevroren glazen zeilen door de ruimte op zilveren plateaus: Rosé Quartz op basis van rosé en tequila, felrode Rhodoniet on the Beach en lichtgroene Jade Breeze met gin, limoensap en groene chartreuse. Het mos in de hoeken van het plafond glanst weelderig in het licht van tientallen druipkaarsen. Af en toe breekt er een beat door de ambient soundscape en trekt er een golf van aarzelende, onwennige danspasjes door de lichamen. Van Emma, die met een gelukzalige glimlach van het ene groepje naar het andere fladdert, vangt Malayney alleen nog glimpen op.
Zelf zwerft ze onwennig tussen de hippe vogels die op de kristallenlaunch zijn afgekomen en probeert ze te doorgronden wat deze mensen, deze cultuurwerkers, schrijvers, kunstenaars en critici, in die stenen zoeken. Ze lijken haar te verlangen naar een geobjectiveerd soort innerlijkheid: hun binnenste, de geheimen van hun ziel die altijd net aan hun eigen blik ontsnappen, weerspiegeld te zien in iets externs, iets tastbaars, iets dat ze kunnen aanraken… Het houdt steek. De meesten onder hen zitten beroepsmatig gevangen in hun hoofd, ze denken, communiceren, reflecteren, manipuleren beeld en taal op schermen, terwijl de wereld van de materie alsmaar verder van hen wegdrijft. Maar in het gedempte gouden licht zijn het enkel oppervlaktes die schitteren. Hun gefonkel versluiert de innerlijke kristalroosters en misschien is dat zelfs geen toeval, want wie weet wat er zich in die dieptes zou onthullen, wie weet wat er daar zichtbaar wordt—de smalle donkere tunnels van de kristalmijnen in Madagascar, net groot genoeg om een kind door te jagen, de lucht vol fijn stof en kwartsdeeltjes die zich vastbijten in longweefsel, de wanden bevend van het schuiven van de precaire aarde… Malayney voelt een verlangen in de lucht hangen, een verlangen naar iets meer, maar het wordt door die stralende vlakken afgeketst. Ze zoeken een waarheid die dieper is dan consumeren en ze zoeken die in het consumeren zelf, alsof er geen buiten meer is of nooit geweest en ze alleen wat er is nog kunnen uitdiepen. Ze willen een verandering, een vaag soort omwenteling waarvan de inhoud aan Malayney ontglipt, een omwenteling zonder kern, een omwenteling in vorm alleen—een revolutionair gebaar, van specifieke betekenis ontdaan. Maar zelfs dat slagen ze er niet in te produceren. Daarom veruitwendigen ze het in objecten waaraan ze een soort leven toeschrijven, een rebelse, tegenculturele essentie. Uiteindelijk buigen ze allemaal voor de macht. Het is duidelijk aan welke kant ze staan, aan welke kant ze altijd hebben gestaan… En natuurlijk is ze, terwijl ze hen hier staat te judgen, vooral bitter omdat ze niet een van hen is, van deze vloeibare toplaag van de cultuur, die trends voelen vibreren in de lucht en ze achterlaten zodra ze zich fysiek beginnen te manifesteren—dat zij niet helemaal bij hen hoort, en dat nooit zal doen…
“Schenk mij maar het strafste dat jullie hebben,” zegt ze tegen een barmeisje met een tattoo van de maancycli op haar sleutelbeen. Het maanmeisje mixt een Smoky Quartz, een vloeibare mokerslag van absint, mezcal, pimentlikeur en kruidenbitter met een rokend takje rozemarijn erin. Halverwege haar derde glas staat Malayney met toegeknepen ogen naar een grillige, bleekgroene prehniet te turen, die haar, zo belooft het bijbehorende kaartje, zal helpen verborgen verbanden bloot te leggen en complexe problemen op te lossen.
“Handig!” hikt ze.
De roman Corpus Britney verschijnt begin 2026 bij uitgeverij het balanseer.
Een dichter van vele bruggen. Over Tussenbruggen (2024) van Alex Deforce
door Ewoud Goethals
Alex Deforce is een ‘dichter van weinig woorden’. De eenvoud die zijn poëzie op het eerste gezicht uitstraalt, is echter zeer bedrieglijk, want zijn debuut Tussenbruggen (2024) bevat een vermenigvuldiging van bruggen. Het gaat eerst en vooral over concrete, materiële bruggen in Anderlecht. Als onderdeel van het 'On the go' project van de Brusselse Beursschouwburg, een reeks mixtapes en geluidswandelingen door een stad in lockdown, wandelt Deforce tijdens de pandemie heen en weer tussen de Pierre Marchantbrug en de Paepsembrug langs het kanaal Brussel-Charleroi. Hij registreert wat hij hoort en ziet ‘tussen al deze prikkels en indrukken’ in de Brusselse wijk in een eenvoudige, haast alledaagse taal. De titel lijkt op die manier ook heel voor de hand liggend: ‘Tussen (de) bruggen’. Zo is de titel dan ook vertaald in de Franse en Engelse versie van de tekst (waarover zo meteen meer): ‘Entre les ponts’ of ‘Between bridges’. Het voorzetsel ‘tussen’ is in de Nederlandse titel daarentegen aan het zelfstandig naamwoord ‘bruggen’ geplakt, waardoor er een vreemd pleonasme ontstaat: ‘Tussenbruggen’. Bruggen liggen altijd ‘tussen’ twee overkanten. Door die inherente eigenschap van bruggen hier in een pleonasme te expliciteren, legt Deforce de nadruk op de verbindende functie van bruggen. Zijn bundel staat namelijk vol abstracte bruggen of syntheses tussen allerlei (vermeende) tegenstellingen. Hij bedrijft op die manier een poëzie van de dialectiek. Het is een tendens die zich doortrekt in ander werk, zoals de performance ‘Gisterens dichters’ die hij recent bracht op het Passa Porta Festival.
De eerste brug is er een tussen verschillende media: literatuur en muziek, of poëzie binnen en buiten het boek. Voor het als bundel werd gepubliceerd bij PoëzieCentrum, bestond Tussenbruggen namelijk al sinds 2022 als audiocassette en als Spotify-album uitgebracht door het DIY label Les Editions Deforce. Deforce werkt frequent samen met muzikanten uit de Belgische underground muziekscene, zoals Charlotte Jacobs, Victor De Roo en Azertyklavierwerke. Eerdere gedichten verschenen zo als single of EP in plaats van als tijdschriftbijdrage of boek. Voor Tussenbruggen sloeg hij de handen in elkaar met multi-instrumentalist Kyle Coppens en Paulo Rietjens van het Brusselse hiphopcollectief STIKSTOF. Op Kioskradio host Deforce bovendien een radioprogramma over poëzie, cafécultuur, en het Brusselse dialect met als motto ‘bienvenue dans la poésie’. Voor ‘Gisterens dichters’ dook hij dan weer in de literaire vinyl-archieven van PointCulture/Médiathèque Nouvelle om een soort dadaïstisch klankgedicht of geluidscollage te maken. Tegelijk bestaat Tussenbruggen in de vorm van een stickerpack, waardoor de verschillende versies in theorie overal in de publieke ruimte geplakt kunnen worden: in een toilethokje, op een verlichtingspaal, of onder een brug. Het roept vragen op over de plek van literatuur, en over ons nog steeds sterk geïnstitutionaliseerde boekcentrische perspectief op poëzie: pas als je een bundel publiceert, tel je mee, en kun je recensies, prijzen of subsidies krijgen. En dit terwijl neerlandica Kila van der Starre in haar proefschrift Poëzie buiten het boek. De circulatie en het gebruik van poëzie (2021) uitgebreid liet zien hoe poëzie vaak buiten het boek circuleert. Waarom besteden we als (semi-)professionele lezers pas ten volle aandacht aan een tekst wanneer die op papier verschijnt? Een mea culpa is hier op zijn plaats: had ik zelf Tussenbruggen besproken als het bij de sonore versie was gebleven? Ik denk het niet.
Nog voor Alex Deforce officieel (dus op papier) debuteerde, was hij al vertaald in drie talen. Tussenbruggen werd namelijk in het Frans vertaald door professioneel literair vertaler Daniël Cunin (die bijvoorbeeld ook Bart Moeyaert of Marieke Lucas Rijneveld vertaalt), in het Engels door de mysterieuze Emma Flynn dan wel G.E. Watson (mogelijk pseudoniemen), en in het Brussels dialect door dichter en toneelauteur Claude Lammens. Voor de bundelpublicatie kwam daar nog een vierde taal bij met een Arabische vertaling door de Iraaks-Belgische schrijver Hazim Kamaledin. Tussenbruggen slaat met andere woorden talige bruggen. De bundel bevat versies van Deforces tekst in niet minder dan vijf talen, waaronder een uitstervend dialect, en is daarmee een schoolvoorbeeld van wat de Amerikaanse literatuurwetenschapper Rebecca Walkowitz born translated noemt: ‘Translation is not secondary or incidental to these works. It is a condition of their production.’ Bij born translated-literatuur vormt vertaling een integraal thematisch, structureel of conceptueel onderdeel van het literaire werk. De meertaligheid van de bundel weerspiegelt zo de feitelijke meertaligheid van de officieel tweetalige hoofdstad, en vormt daarmee een taalpolitiek statement. Op die manier is Tussenbruggen net een hedendaags voorbeeld van ‘collectieve meertaligheid’ in tegenstelling tot de zogenaamde tendens tot ‘individuele meertaligheid’ die Claudia Zeller in een recent artikel in Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde ontwaart bij (voornamelijk Nederlandse) dichters als Nisrine Mbarki, Çağlar Köseoğlu, Dean Bowen, Maxime Garcia Diaz en Dominique De Groen. Deforce publiceert niet alleen een boek over Brussel als ‘een gedeelde en gemeenschappelijke stedelijke ruimte’, maar doet dat in talige versies waarvan de meeste inwoners er op zijn minst een zouden kunnen lezen. Je kunt Tussenbruggen dus lezen als een performatieve daad van inclusie: de volledige hoofdstad wordt een potentiële lezer of luisteraar.
In de realiteit zal het hoogstwaarschijnlijk zo’n vaart niet lopen, omdat Tussenbruggen, hoewel meertalig, circuleert binnen een in de praktijk eentalig Nederlandstalig dan wel Franstalig literair veld. Ook daar slaat de bundel echter een brug, want PoëzieCentrum werkte voor de uitgave samen met l’Arbre à Paroles, de uitgeverij van het Maison de la poésie van Amay onder leiding van David Giannoni, die al eerder met PoëzieCentrum samenwerkte voor het Dichter des Vaderlands project. Op die manier is de publicatie een mooi voorbeeld van een intra-nationale samenwerking tussen uitgeverijen uit beide taalgemeenschappen, zou je denken. (Eenzelfde wens om beide talen te combineren uit zich overigens in ‘Gisterens dichters’: Deforce remixt opnames van onder meer Michaël Bartosik, Hugo Claus, Sonja Prins, Annie M.G. Schmidt, Raymond Queneau, Henri Michaux en Liliane Wouters.) Maar de toenadering is al bij al zeer relatief: op het tweetalige poëziefestival Poetik Bazaar werd de bundel enkel in het Nederlands voorgesteld, hij is niet te vinden in Franstalige boekhandels, en Deforce staat als dichter tot nu toe hoofdzakelijk op Nederlandstalige podia (een tweetalige uitzondering is Art Nouveau Poetry Act II). We kunnen dus vermoeden dat de bundel vooral een idee van een meertalig Brussel voor een hoofdzakelijk Nederlandstalig publiek brengt. Daarbij is het opvallend dat er in de tekst zelf niets vermeld wordt over meertaligheid of interculturaliteit, en dat de verschillende (taal)gemeenschappen in het boek strikt gescheiden blijven in verschillende versies, en dus vooral naast elkaar lijken te bestaan, als overkanten van een kanaal.
Naast de (al dan niet geslagen) brug tussen de culturele gemeenschappen is er sprake van een mogelijke politieke brug tussen sociale klassen. Deforce gebruikt tegenstellingen als orde en chaos of matiging en exces om te reflecteren over de hedendaagse Brusselse samenleving. Zo lijkt ‘Hiërarchische/ chaos/ democratisch/ verantwoord’ een sneer te zijn naar de heersende politieke klasse. De zogenaamde orde is in wezen een chaos, maar maskeert dit en ‘leugens regeren / in een land van / slogans’. Tegelijk heeft ‘matigheid/ […] alles/ overtroffen’, en is er dus een voortdurend status quo van kracht: ‘traagte/ onverbiddelijk/ vermarkt’. Aan de ene kant van het kanaal zijn er volkse woonblokken, een vervallen taverne, monobloc stoelen en een groep oude mannen die petanque spelen: ‘een herfstige/ rust’. Aan de andere kant grijpt de gentrificatie om zich heen: ‘verwachtingen / luxetorens hoog, / vandaag draagt / domotica en / vloerverwarming / in zich / en sushi / à volonté.’ Het is moeilijk om hier geen politieke voorkeur aan te koppelen, zeker gezien Deforce op ironische wijze spreekt over ‘nieuw blauw’: ‘Wat zou de wereld / zijn zonder / dit nieuwe blauw? / Een kleur armer / en wars / van ambities’. Tegenover het neoliberalisme van de yuppies in de luxeflats zou je dan het verroeste socialisme van een traditionele machtspartij als de PS kunnen invullen als politieke voorkeur van de woonblokbewoners. Volgens Deforce ligt ons heil ergens tussen beiden in. Zo spreekt hij over ‘kleinere / bescheiden / utopieën / standvastig / drijvend / tussenin.’
De woonblokken en de luxe-flats zijn niet alleen sociale overkanten, maar bevinden zich ook aan deze en gene zijde van het kanaal van de tijd. Het gaat om ‘oude versus nieuwe bouw’. Deze tegenstelling keert terug wanneer Deforce het over nieuwsmedia heeft. Hij heeft een voorkeur voor ‘oud nieuws’, dat ‘bladert/ sneller weg’ en ‘het prikkelt/ zoveel minder’. Het ‘nieuwste nieuws’, daarentegen, is voor ‘patsers’ die door ‘tijdloosheid’ worden ‘terechtgewezen’. Deforce slaat hier een brug tussen oud en nieuw. We mogen ons niet enkel blind staren op de actualiteit en de waan van de dag, maar moeten net ook leren uit het verleden, waardoor het oude opnieuw het nieuwe kan worden. In ‘Vandaags dichter’, een gedicht dat hij voordroeg als slot bij zijn geluidscollage ‘Gisterens dichters’ pleit hij voor een ‘Een nieuw archieflijk geheugen./ Nieuwe memorie. Nieuwe poutrellen.’ Het verbaast daarom ook niet dat Deforce in Tussenbruggen een sterke cyclische opvatting van de tijd huldigt met nadruk op generaties en seizoenen: ‘alles seizoensgebonden./ alles eigenlijk/ alles feitelijk.’ Het gaat daarbij niet alleen om de meteorologische seizoenen die elkaar opvolgen, maar bijvoorbeeld ook om de seizoenen van een serie op Netflix. Niet toevallig bijt de staart van de tekst in diens kop: in een eindeloze loop loopt Deforce heen en weer tussen de bruggen.
Een laatste brug is tot slot die tussen het waarnemende subject en diens omgeving. Aandacht hebben is daarbij de boodschap: ‘Ik zie/ ik zie’. Deforce mobiliseert hier opnieuw tegenstellingen als veel en weinig, spreken en stilte, marge en essentie. Zo is er enerzijds een veelheid (‘al deze prikkels en indrukken’), maar tegelijk de vaststelling: ‘veel van/ alles blijft/ onopgemerkt’ of ‘als duidelijkheid/ alles is/ dan is er toch/ dikwijls/ weinig/ van dat alles’. De veelheid van een grootstad of de information-overload van nieuwsmedia zorgen er met andere woorden voor dat we op paradoxale wijze net weinig opmerken. Eenzelfde dynamiek is van toepassing op de taal: ‘Veel gepraat/ leidt tot stilte’. Daarom is Deforce liever een ‘dichter/ van weinig woorden’. Ook in de poëzie ontbreekt namelijk vaak aandacht, want ‘de muze laat zich/ diagonaal lezen’. Door minimalisme kan wat normaal in de marge staat in het centrum van onze aandacht komen en zich reveleren als de essentie: ‘De omkadering/ van de marge/ schuurt tegen/ een essentie aan.’ Een klassieke manier om de aandacht te vestigen op schijnbaar onbelangrijke alledaagse voorwerpen of taaluitingen is de readymade. Dergelijke readymades komen in de bundel van Deforce voor in de vorm van spreekwoorden of reclameslogans. Een voorbeeld hiervan is de op het eerste zicht absurde reclameslogan ‘Elke/ dag/ naar/ de/ car/ wash’ die in vette letters als op een oude affiche verticaal over de volledige bladzijde staat gedrukt. Het doet denken aan de reclame-affiches die Paul Nougé nabootste en verdraaide in zijn “La publicité transfigurée”. Met zogenaamde objets bouleversants wilden de Brusselse surrealisten de blik van de lezer of toeschouwer openbreken. Deforce heeft in Tussenbruggen een gelijkaardige inzet. Als we elke dag naar de carwash van de poëzie gaan, dan zien we de wereld misschien helderder door onze voorruit.
Tegen het themanummer. Pleidooi voor een andere tijdschriftcultuur.
door Mathijs Tratsaert en Benjamin De Roover
Het landschap van literaire tijdschriften in Vlaanderen is snel beschreven. Er zijn tijdschriften die themanummers publiceren (Kluger Hans, Deus Ex Machina, DW B en nY), tijdschriften met de nadruk op hedendaagse individuele auteurs en hun werk (Het Liegend Konijn, Poëziekrant, Roer) en meer gespecialiseerde, vaak historisch gerichte tijdschriften (zoals Zuurvrij, Tiecelijn en Zacht Lawijd). Vanuit het perspectief van de lezer is er tussen al die tijdschriften schrikbarend weinig interactie, wat de landschapsmetafoor nogal misleidend maakt. Dit landschap is geen weids panorama waarin auteurs, redacties en teksten elkaar ontmoeten, bevragen en beïnvloeden, maar een verkokerd landschap, zonder gedeelde ruimte waarin een hedendaagse Vlaamse literatuur als collectief project kan bestaan — en dat willen we graag anders zien.
Als je de som maakt van lezersaantallen, subsidiebedragen en vermeend prestige, dan is het themanummer op dit moment wellicht het dominante format onder de literaire tijdschriften. Het is volgens ons ook de vorm die de verkokering het meest in de hand werkt. Dat doet het in de eerste plaats om de evidente reden dat het per definitie geen ruimte biedt aan wat niet binnen het thema past, maar het werkt ook op meer subtiele manieren door.
De onderwerpgerichte benadering van literatuur — het idee dat teksten vooral over iets gaan, op basis waarvan ze kunnen worden geselecteerd — bevoordeelt verhalend proza en essays. Vormen die collectiviteit veronderstellen (zoals brieven, opinies, interviews, rondetafelgesprekken, vertalingen, hertalingen, reportages, kritieken, besprekingen, collages en montages) zijn vaker gericht op uitwisseling en gesprek dan op onderwerp, waardoor ze minder eigen zijn aan het themanummer. De onderwerpgerichte benadering benadeelt ook teksten die het formele experiment opzoeken, zoals concrete poëzie. Wat de open vorm van het tijdschrift kan bevatten wordt zo impliciet een stuk nauwer door het format van het themanummer.
We denken dat het themanummer daarnaast een schadelijke, nogal technocratische opvatting van auteurschap promoot. Redacties selecteren auteurs op basis van hun expertise of associatie met het gekozen onderwerp. De auteur wordt zo een leverancier van content, met ideeën en opvattingen die aan de publicatie voorafgaan. Het potentieel van een tijdschrift als een ruimte waarin gaandeweg nieuwe ideeën of perspectieven tot stand komen door langdurige aandacht en onderlinge dialoog, blijft op die manier onbenut. Het themanummer laat niet de continuïteit toe die noodzakelijk is om een grondig gesprek te voeren en te komen tot een gedeelde positie die door een gemeenschap wordt gedragen. Als politiek handelen (ongeacht de schaal waarop dat gebeurt) duurzame groepsvorming veronderstelt, dan kan in het themanummer niet aan (literaire) politiek worden gedaan.
Het themanummer heeft ook een nefaste impact op de interne dynamiek van redacties. Themanummers worden gewoonlijk getrokken door één of twee (gast)redacteuren met interesse in of bovengemiddelde kennis van het gekozen onderwerp. De rol van de andere redactieleden wordt daarbij vaak beperkt tot toegangspoort van een netwerk dat wordt aangesproken om auteurs te vinden. Er is dus weinig aanleiding tot het ontwikkelen van een gedeelde en goed onderhouden redactionele visie die boven de individuele nummers uit stijgt. Het themanummer zadelt redacties ook regelmatig op met een praktisch probleem: de uitzonderlijke kill fee daargelaten zijn naar thema bestelde teksten qua decorum moeilijk te weigeren, wat de kwaliteit van de nummers niet ten goede komt. Dat ligt anders met de kopij die een tijdschrift aantrekt vanwege het gedeelde project dat het uitdraagt, het gezicht dat het naar de wereld toont. Zo’n langdurig project uitdragen maakt het makkelijker voor medestanders om je te vinden. Het tijdschrift kan dan fungeren als een baken én een banier.
Er zijn ook enkele argumenten die in het voordeel van het themanummer spreken. Het is de vorm bij uitstek om datgene wat volgens de redactie urgent, actueel of vergeten is onder de aandacht te brengen en van verschillende kanten te belichten. Een themanummer kan een krachtige interventie zijn die zichtbaarheid geeft aan onderwerpen of perspectieven die anders genegeerd of miskend zouden worden. Zo verschenen de voorbije jaren prachtige themanummers over transseksualiteit, moederschap, literatuuronderwijs en ouderdom. De vraag is of die interventies niet duurzamer, betekenisvoller en impactvoller zouden zijn als deel van een breder redactioneel project dat het tijdschrift een duidelijk gezicht geeft en waarrond lezers en auteurs zich over meerdere jaargangen heen kunnen verzamelen. Die bedenking legt volgens ons de fundamentele contradictie van het themanummer bloot: redacties identificeren onderwerpen die van collectief belang zijn, maar de vorm waarin ze het onderwerp brengen ondergraaft de collectiviteit.
Het themanummer vertegenwoordigt wat je een ‘verticale’ opvatting van het literaire tijdschrift kan noemen. Elk nummer is een op zichzelf staand geheel dat diep in een onderwerp boort en verschillende perspectieven samenbrengt. Die aandacht is tijdelijk en naar binnen gericht. De ‘horizontale’ opvatting die je daartegenover kan zetten, is die van een tijdschrift waarin de nadruk ligt op continuïteit, literaire gemeenschapsvorming, het faciliteren van dialoog en het bijdragen aan een collectiviteit die het tijdschrift overstijgt. Ook het horizontale model laat diepgang toe, maar doet dat op een meer duurzame manier door aandacht voor een beperkt aantal zorgvuldig gekozen onderwerpen, vragen en perspectieven over de verschillende nummers heen, waardoor er tijd is voor rijping, ontwikkeling en uitwisseling.
Flemish Review de la Poëzie wil graag een horizontaal tijdschrift zijn. Behalve met onze aandacht voor anderstalige Belgische literatuur, intergenerationele zorg en uitwisseling, meta-literaire kwesties, het werk van jonge, vaak ongepubliceerde Vlaamse auteurs, en de literaire neo-avantgarde, doen we dat vanaf nu ook met twee nieuwe formats. In de traditie van bladen als Yang en Heibel bespreken we vanaf dit nummer andere literaire tijdschriften in korte, kritische signalementen. Daarnaast nodigen we onze lezers expliciet uit om brieven in te sturen als reactie op de teksten die we publiceren. Als zo’n brief volgens ons bijdraagt aan een constructieve dialoog, dan publiceren we hem in het eerstvolgende nummer.
We denken dat een literair tijdschrift meer kan zijn dan een bundeling van samenhangende teksten of een publicatieplatform voor auteurs. Als medium laat het veel toe, veel meer dan we in dit taalgebied benutten. We hopen dat deze tekst gelezen wordt als een uitnodiging om die mogelijkheden samen te verkennen, en zo die ruimte te creëren waarin de hedendaagse literatuur als een collectief project kan bestaan.
Nieuwe tijdschriftnummers
door Hanna De Grave Loyson en Mathijs Tratsaert
Kluger Hans #47
‘Wie confabuleert herinnert zich dingen die niet (of niet zo) gebeurd zijn als ze denken. Maar hoe krijgt de werkelijkheid vorm, wie bepaalt wat een herinnering echt maakt?’ Kluger Hans duikt met glow-in-the-dark themanummer ‘Confabulaties’ de ontwrichte – maar wereldscheppende – herinnering in. Dat de oproep duidelijk heel wat vruchtbare aarde heeft losgewoeld, is misschien niet verrassend. Vraagstukken rond (‘valse’) herinnering en verbeelding leiden al snel tot het denken over de functie van literair schrijven zelf. Of, zoals Amerikaans auteur Siri Hustvedt schrijft: writing fiction is like remembering what never happened. Hieronder enkele uitgelichte bijdragen en bedenkingen.
Leonore Spee schreef het prozastuk ‘Ik herinner me het verhaal maar niet de titel’, een titel als een uitgestoken tong, waarin een twaalfjarige in staccato herinneringen aan hun leven ophaalt. Met kinderlijke nuchterheid (‘Ik herinner me dit alleen omdat er een foto van is’) wordt een gestaag proces van gezinsontbinding beschreven (‘Mijn moeder zegt weleens dat de liefde tussen haar en papa onderhuids is’) – terwijl het hoofdpersonage in afgemeten ritmes en routines het overzicht probeert te bewaren. Het verhaal laat op een spannende, tragikomische toon de lezer meedenken met de interne logica van een buitenissig kind.
Ook in het kortverhaal van Marcelle Stoutjesdijk loopt de obsessieve herhaling over in ontbinding. In lange, verdovende zinnen wordt de lezer meegesleurd in de werkdagen van een verteller die de gedachte aan een persoonlijke ramp niet van zich af lijkt te kunnen schudden. Maar wat er ‘echt’ door de verteller wordt beleefd en wat slechts een angstvallige dwanggedachte is, valt niet van elkaar te onderscheiden. Het verhaal speelt met contradicties van begin (‘Ik ben niet iemand die vergeet’) tot eind (‘...raap mezelf op, rijd naar huis, kus haar, kus hem, kruip in bed, vergeet, vergeet, vergeet alles steeds weer.’). Het lijkt wel of de hele plot gevangen is binnen de muren van een dodelijk relativerend kantoorleven: of de verteller achter hun bureau nu paprika met hummus eet, of bier drinkt en vettige boeren laat — uiteindelijk is het eender. Binnen de dwingende structuur, ‘de handen van mijn collega’s van me afschuddend’, stuurt de verteller aan op ontwrichting – niet in het minst van diens eigen geheugen.
Het geheugen van de schrijver speelt een belangrijke rol — sluimerend, selectief en muterend — in het scheppen van schijnbaar nieuwe zinnen. Dat geheugen herinnert zich niet in isolatie, maar is lichamelijk geënt in een samenleving die haar informatie en overgeleverde kennis voert. Op die manier reflecteren over een (vals) geheugen kan ook een bron zijn voor strijdvaardige teksten die – om maar een voorbeeld te noemen – aanstippen dat een samenleving zichzelf leert kennen door haar (al dan niet valse) herinneringen, of aan te kaarten hoe machthebbers systematisch bepaalde perspectieven in het culturele geheugen weglaten. Binnen de essayistische stukken en de poëzie miste ik de benaderingen die ook met de politieke functies van (valse) herinnering aan de slag gaan – benaderingen die ik, de introductie op het thema lezend, verwachtte terug te vinden.
‘Literatuur is een manier om herinneringen te confronteren en te ordenen, om het essentiële te vinden en het schijnbaar triviale te benadrukken – ja, om mensen en gebeurtenissen die ons lief zijn te bewaren’, weet ook het zorgvuldige redactioneel. Ik was daarom blij om Kees Wallis’ scherpe vertaling van het verhaal ‘Hij Poetst’ van de Duitse Valeria Gordeev te lezen. Ook het pornografisch-religieuze verhaal ‘Jesus in the Darkroom’ van L.J. De Brouwer, dat zich expliciet verhoudt tot een ander oeuvre – dat van de jonggestorven Franse auteur Guillaume Dustan –, maakt op die manier een beweging die niet enkel de herinnering thematiseert, maar die ook in de praktijk een dialoog aangaat met wat is geweest.
Bestel het nummer hier en overweeg te abonneren op Kluger Hans, dat een belangrijk (en esthetisch zeer verantwoord) platform is voor beginnende schrijvers. Lees hier waarom Kluger Hans jouw steun nu meer dan ooit nodig heeft. (Hanna De Grave Loyson)
Poëziekrant nr. 2, maart-april 2025
Voor het nieuwste nummer van Poëziekrant sprak Patrick Peeters met de Palestijns-Syrische dichter Ghayath Almadhoun, van wie vorig jaar de bundel 'Ik heb een afgehakte hand voor je meegenomen' verscheen in vertaling van Djûke Poppinga. Almadhoun leeft al zestien jaar als banneling in Europa en schrijft woedende gedichten over de regimes waarvoor hij op de vlucht sloeg, en over de regimes die hem wel asiel boden, maar dat niet konden zonder racisme en islamofobie. Wat in ons taalgebied 'politieke poëzie' wordt genoemd, heet voor Almadhoun gewoon 'poëzie'. Zijn leven is in die mate van het politieke doordrongen (zijn familie en vrienden worden op dit moment in Gaza vermoord, zo zei Almadhoun vorige week op Passa Porta Festival tegen een volle, treurende, muisstille zaal) dat er geen herinneringen of ervaringen zijn die niet uiteindelijk naar bommen, martelingen en vluchten leiden. Almadhoun heeft het in het interview verder over de verschillen tussen westerse en Arabische literatuur, de Nederlandse vertaling van zijn bundel en wat het betekent om op dit moment Palestijn te zijn. Over dat laatste schreef Almadhoun ook het zeer lezenswaardige essay 'De doos van Pandora'.
In het dossier (elk nummer van Poëziekrant bevat een vijftiental pagina's over een bepaald thema) staat dit keer 'cross-over poëzie' centraal. Vijf reportages belichten hoe poëzie de grenzen van het traditionele gedicht op papier in ons taalgebied overschrijdt, met stukken over het Nederlands Poëziefilm Festival, het platform Dans! Dichter! Dans!, de theatervoorstelling Buiten bereik van Lotte Lola Vermeer, de poëzie-installaties van Maud Vanhauwaert en Rosalie Hirs & Richard Vijgen, en de versroman De langste één minuut van Diet Groothuis. De bijdrage van Wouter Hillaert over Vermeer stelt vragen bij de artistieke meerwaarde van de toenemende hybridisering (‘met poëzie valt niet zomaar te voyageren’), maar de andere stukken zijn vooral beschrijvend en bewonderend. Afwezig in het gehele dossier is een breder cultuurkritisch perspectief dat deze ontwikkelingen plaatst binnen de veranderende machtsstructuren en economische factoren die het culturele veld vormgeven. Zou het kunnen dat de toenemende druk op kunstenaars om zichtbaar, relevant en toegankelijk te zijn mee achter de populariteit van cross-over poëzie zit? Wie bepaalt overigens de betekenis van die drie begrippen?
In de mooie rubriek ‘De schatkamer’ licht bibliothecaris Stefaan Goossens een opmerkelijk collectiestuk van het Poëziecentrum uit. Hij doet dat zoals steeds met veel zorg en aandacht voor historische en institutionele context. In dit nummer schrijft hij over De Bladen voor de Poëzie, een reeks van poëziecahiers en -bundels die met 43 jaargangen de langst lopende poëziereeks van ons taalgebied was.
Bekijk de volledige inhoud van het nummer hier. (Mathijs Tratsaert)
Overzicht van evenmenten, nieuwe publicaties en prijzennieuws
Evenementen
12 april, Cindy Vandermeulen presenteert haar bundel Désenfantée Déniaisée Déterminée (Amay)
13 april, Palmzondag met Bart Stouten (Brugge)
16 april, Auw La, met Maria De Cort, Adanna Akujinwa en Ans Van Gasse (Gent)
17 april, 10 jaar Dans! Dichter! Dans! (Antwerpen)
17 april, Donderdagen van de poëzie, met Filip Rogiers (Antwerpen)
17 april, De Sprekende Ezels (Mechelen)
19 april, Nacht van de B(r)oze dichters (Sint-Niklaas)
21 april, Screening van twee programma’s met Patricia De Martelaere (Gent)
22 april, Midi poésie, een hommage aan Anna Akhmatova (Brussel)
23 april, Zin per zin, met Paul Demets (Gent)
24 april, Nikolaas Demoen stelt zijn bundel Zwijgzame zangvogels voor (Gent)
24 april tot 9 mei, Grootboek, het Verzenlied van de Stad, met Peter Holvoet-Hanssen (Antwerpen)
24 april, Dichters op donderdagen, met Sarah Wagemans (Antwerpen)
26 april, einde tentoonstelling ‘Nieuwpoort in poëzie’, met werk van Mike Van Acoleyen (Nieuwpoort)
26 april, Nieuwe tijdgenoot: Charlotte Van den Broeck, met Sara Eelen en Jana Coorevits (Beersel)
26 april, Tom Van de Voorde stelt zijn nieuwe bundel De elementen voor (Gent)
27 april, Shari Van Goethem en Edward Hoornaert stellen hun bundel Waar schaduw uit de bomen valt voor (Puurs-Sint-Amands)
27 april, Rondleidingen in KANTL in het kader van Erfgoeddag (Gent)
30 april, De Sprekende Ezels (Brussel)
1 mei, De Sprekende Ezels (Lier)
2 mei, De Sprekende Ezels (Kortrijk)
4 mei, Bundelvoorstelling We tellen ons in kamernummers van Monique Bol (Antwerpen)
7 mei, De Sprekende Ezels (Deinze)
8 mei, Word Of Mouth: Gents Slampioenschap (Gent)
8 mei, Wij zijn mogelijk, een voorstelling van Maud Vanhauwaert en Kurt Demey (Heusden-Zolder)
9 mei, Veelzijdige vrouwen met Charlotte Van den Broeck (Kluisbergen)
9 mei, Bundelvoorstelling Alle fonteinen van Vincent Van Meenen (Oostende)
10 mei, Stadspoëzie in Brussel, workshop stadspoëzie met Fleur Wirtz (Brussel)
12 mei, De Sprekende Ezels (Gent)
14 mei, Bundelvoorstelling Heelal en stem van Claude van de Berge (Gent)
14 mei, De Sprekende Ezels (Antwerpen)
15 mei, Donderdag van de poëzie: Herman Leenders (Antwerpen)
15 mei, De Sprekende Ezels (Mechelen)
16 mei, Over schrijven, met Frederik Daem en Gustaaf Peek (Brussel)
18 mei, Bundelvoorstelling Met kinderogen van Lisette Lombé (Brussel)
18 mei, Bundelvoorstelling Het overschot van Annemarie Estor (Antwerpen)
21 mei, Poëzie-, muziek- en film-avond op KASK rond Guido Gezelle, met Paul Demets (Gent)
23 mei, lezing Poetry of Migration (Gent)
24 mei, Speakeasy Speaks Polyphony! (Brussel)
24 mei, Bundelpresentatie Blos van Kenneth Swaenen (Antwerpen)
25 mei, Lezing van Hilde Keteleer over Rainer Maria Rilke (Puurs-Sint-Amands)
28 mei, De Sprekende Ezels (Brussel)
Nieuwe bundelpublicaties
Samuel Vriezen, Harmonie der Scheuren (het balanseer, maart)
Aurélien Dony, Train-nuit (Abrapalabra, maart)
Alexis Bernaut, Impasse (maelstrÖm / Rootleg, maart)
Somaia Ramish, Le sang de l’aube (maelstrÖm reEvolution, maart)
Stéphanie Lemonnier, Shift (maelstrÖm reEvolution, maart)
Jan Baetens, Hiver à Rome (Tétras Lyre, maart)
Catherine Barsics, Plages (Abrapalabra, maart)
Dominique Sampiero, La Vie éternelle (Le Taillis Pré, maart)
Cindy Vandermeulen, Désenfantée Déniaisée Déterminée (Abrapalabra, maart)
Janine Modlinger, Ce bruit d'univers (Le Taillis Pré, maart)
Claude Donnay, En apnée sous ma banquise (Abrapalabra, maart)
Luc Baba, Impressions de jardin (Abrapalabra, maart)
Timoteo Sergoï, N’oublie pas la baueté du désodrdre (Cactus inébranlable, maart)
Nikolaas Demoen, Zwijgzame zangvogels (Poëziecentrum, april)
Shari Van Goethem en Edward Hoornaert, Waar schaduw uit de bomen valt (Uitgeverij P, april)
Annelie David, Onvolledig Alfabet (Poëziecentrum, april)
Maxence Amiel, parmix eux (L’Herbe qui tremble, april)
Nieuwe vertalingen
Ling Yu (Taiwan), Dochters, vert. Sylvia Marijnissen (Poëziecentrum, maart)
Nieuw secundair werk
Dera & Van der Starre (reds.), Nieuwe onderzoeksperspectieven op poëzie. Themanummer van het academische tijdschrift TNTL, met artikels van Johan Sonnenschein, Kila van der Starre, Claudia Zeller, Siebe Bluijs, Bram Ieven, Bram Lambrecht, Reinhart Ceulemans en Geert Buelens. (Amsterdam University Press) (link)
Nieuw tijdschrift!
ADDA, Cahiers voor concrete poëzie
Prijzennieuws
Bob Van den Broeck wint de Debutantenprijs van de Maatschappij Der Nederlandse Letterkunde voor zijn bundel de richting is richting omleiding.
wat fijn om te lezen allemaal weer <3
Wederom een prachtig nummer, met een sterk betoog over het themanummer. En goed om te lezen dat er signalementen zullen verschijnen over literaire tijdschriften. Dit lijkt me hoognodig!
Ik vroeg me na het lezen van het betoog gelijk af: De horizontale structuur van het literaire tijdschrift lijkt me met name gericht op het papieren tijdschrift. Hoe zit dit met tijdschriften die zich uitsluitend online profileren - in Nederland denk ik gelijk aan bijv. SKUT, Samplekanon, DIG. Maakt de hybride en open structuur van de digitale ruimte - zoals de FRP deze uitstekend benut - het wellicht gemakkelijker om horizontaler (en rizomatisch) te werk te gaan? Dit maakt het voor auteurs makkelijker maken om zich 'over meerdere jaargangen heen [te] kunnen verzamelen' en een 'collectief project' kan ontstaan doordat het niet gebonden is aan een fysieke locatie.
Overigens wil ik de kanttekening plaatsen dat - dit is geheel anekdotisch - bij een open call een onderwerpgerichte benadering van literatuur (in het geval van DIG) niet per definitie verhalend proza en essays bevoordeelt. Mijn ervaring is dat wanneer wij een nieuw themanummer maken, het met name deze literaire vormen zijn die vaak een te letterlijke interpretatie produceren van het onderwerp, terwijl de genoemde collectieve vormen dit niet doen en daardoor interessanter werk opleveren. Ook hierin zou je kunnen stellen dat onze digitale structuur dit ook in de hand werkt, en op deze manier zijn we dan terug bij mijn vorige vraag.
Blijft nog een laatste vraag hangen, welke rol speelt poëzie? Is het gedicht collectief georiënteerd of meer op het onderwerp gericht? Enfin, genoeg gezegd. Keep up the good work!