In deze editie van Flemish Review de la Poëzie vind je:
Een bespreking van Stil verzet. De oorlogsjaren van August Vermeylen van Hans Vandevoorde, door Daniël Rovers
Een overzicht van literaire evenementen (december-januari) en nieuwe bundels
(We raden aan om FRP in je browser te lezen, sommige emailproviders breken het bericht halverwege af omwille van de lengte.)
Herinneringen aan een genre 2.5
door Elsbet De Pauw
Hoi Benjamin
Ik heb geen poëzie meer geschreven. Ik schreef over haat, haast, ziekte, slapeloosheid, stilte en ja: een hevige verliefdheid voor een man. Ik schreef daar allemaal over en ik schreef daar veel over, maar geen poëzie.
Alleen maar losslaande woorden, uitzinnige en onbeheerste teksten die hun vorm verloren. Ikzelf die de vorm verloor.
Ik schreef: in elk genre was ik razend. Ik schreef ook ergens hoe ik Zorg, die man, op een gegeven moment gelijk had gesteld aan die tekst / die zo klopte / die tekst waar ik naar terug moest. Ik schreef:
Dit is een makkelijke tekst en deze tekst dringt zich als een toeval aan me op. Deze tekst is geen constructie. Deze tekst geeft me rust, maar hoe zeg ik Alles? Hoe zeg ik alles en maak ik duidelijk dat dit moet, dat ik dit – deze tekst, jij in deze tekst – alleen moet doen, dat ik dat ook nodig heb om dicht genoeg bij jou te zijn. En toch slaat deze tekst me ook neer. En toch maakt deze tekst me incompetent en bang. Deze tekst houdt me bij jou, maar ook bij jou weg.
Ik heb ooit een verhaal geschreven over iemand die hun moeder achterlaat. Het hele ‘verhaal’ werkt toe naar het moment waarop die moeder met de trein in een grootstad aankomt en ontketent zich op het moment dat het subject de moeder uit de trein ziet sukkelen en denkt: ‘neen’, haar dan de rug toekeert en op een nogal quirky manier wegwandelt.
Dat leek nergens op, maar ik dacht dat dat van mij verwacht werd: een narratieve structuur, een aanvaardbaar plot.
Ik had die (achtergelaten) moeder nodig om het over andere dingen te hebben maar kwam daar maar halvelings aan toe, want ik dacht dat die achtergelaten moeder centraal moest staan. Begrijp je?
Ik moet geen korte verhalen schrijven, want altijd raakt daar iets in zoek. Zoek zijn is, denk ik, de enige narratieve structuur die ik ken.
Tegen Zorg heb ik hetzelfde gezegd: we moeten eerst langs mijn moeder.
En daarna: een (rot)kind dat bezig is zich tot een moeder te verhouden, kan zich niet tot een man verhouden.
Ik schreef dus van alles, maar geen poëzie en toch dacht ik na over vorm en inhoud en het verband daartussen. Meer nog, ik begon dat in mensen te zien: vorm en inhoud en het verband of de afsnijding daartussen. Dat was vooral om Zorg te vergeten: om dat te kunnen moest ik hem als vorm proberen zien en mezelf als inhoud.
Ik wil het hier niet per se over Zorg hebben, maar om tot deze tekst te komen moeten we eerst langs hem.
Waar was ik?
Ik was op zoveel plekken.
Al die werelden die zich als vismonden voor me openden en weer sloten. Ik was in steden die me onverschrokken hebben gemaakt / voor modder, voor noodweer, voor schaamte. Plekken die me dwongen rechtop te blijven doorrazen. Altijd rechtop te blijven doorgaan.
Ik hing rond met jongens met megalomanie en bescheiden romantische meisjes, acteurs 🔄, kunstenaars 🔄, lassers, architecten, psychologen, onderzoekers, activisten, Hollanders.
Jongens met wie ik lijzig aan een raam zat – tot weer dat ernstige ochtendlicht
Jongens met intacte lippen en een volmaakt gezicht.
Ik vergat hun namen door de systemen te halen, een put te graven om te zien wat er hangen bleef wanneer een van hen op zijn mondje viel.
Ik ben vergeten uit te kijken voor de knak in de spaak, de onverklaarde wond of snee, het toeval van de slag in hun gezicht.
Met zevenmijlslaarzen stampte ik door de stad – in de gedaante van een avondzon kon ik me makkelijk iemand anders wanen: onverschrokken godin, babe, ravissante lady. Alleen maar branie, als vlekken op mijn knieën.
Ik zong hun lied mee zonder dat ik de toonhoogtes kende, de tekst kon ik leren.
De hele tijd die honden in hun verhalen / de meisjes die ik niet vergeten kan.
Ik was open ik was eerlijk. Ik vroeg de weg aan dertigjarige wandelaars met big shoes for big crisis.
Are you lost, babygirl? Are you lost?
Maar de vraag duldde zich nooit terug. Alleen in het Engels waren zij brutally honest maar dat is niet erg. Ik speelde het spel mee, kende mijn talen goed genoeg. Right?
Right?
How was your day?
Ik vertelde hen: het bangst ben ik voor de klap de plotse donkerslag het moment waarop iemand de stilte binnenbrengt en me mijn grapgezicht verbiedt
Ze vroegen is dit poëzie.
Ik zei ze: I don’t know you tell me?
Klonk het zo?
Ik wilde hen niet waarschuwen voor het ootje of het lapje: nee, ik wilde ze erin nemen. Maar meestal gaat dat omgekeerd.
Ik zocht naar de spijt, angst, wanhoop, eenzaamheid en vooral de schaamte achter de lust. Naar wat nu eigenlijk de bedoeling was.
Besmuikt vroegen ze me allemaal: Heb je al iets over mij geschreven?
Ik dacht oké / en waar zijn jullie vaders eigenlijk?
Toen chirurgen het cystadenoom eruit sneden droomde ik dat Nora van transport mijn bed naar de PAAZ-afdeling bracht. Daar waren verschillende mensen die ik al eens gezien had. Ik was er niet van gediend dat ze me wakker maakten, ik rilde. Ik had nog niet op alle vragen een antwoord. Ik wilde weten of ze me werkelijk niet geloofden of dachten dat het daar een betere plek was voor mij.
Ik ben ervan overtuigd dat ik sinds dat narcoseslaapje gek en slapeloos ben geworden.
Ik had een plan voor een tekst over slapen en wakker worden. Ik wilde nadenken over de manier waarop ik mijn lijfje bij het ontwaken aantrof: sikkeneurig, obsceen, ziek, machtig of hulpbehoevend.
Ik wilde dat wakker worden aan iets Groters koppelen, iets dat heel erg zou kloppen binnen de lijnen van mijn werk.
Die tekst bestaat niet.
Het is er niet meer van gekomen.
Telkens weer die ernstige ochtend in de gedichten willen terugbrengen maar voor die zin bleek er geen plaats / in poëzie.
Telkens weer die ernstige ochtend in de gedichten willen terugbrengen tot ik goed en wel besefte dat er inderdaad ernst was, maar dat er van recidieven geen sprake was. Neen, deze ernst was gewichtiger dan die zin, kende geen ochtend en al helemaal geen nacht. Het was de langgerekte ernst waarin ik leefde.
Ik schreef: er zijn dagen dat de grapjes sneller komen dan de gedichten.
Ik probeerde geraakt en ontroerd te zijn maar somehow kwetterde iemand er altijd doorheen.
Er waren veel loze nachten waar ik tot de laatste bleef en wachtte op iets waarin ik mijn wereld zou kunnen leggen, mijn dromen zou vergeten, een mond waarin ik dan verdwijnen kon.
(geen schandelijke mond waarin mijn naam of naakte lijfje lag)
Ik was zo moe van wat ik zag en altijd heb gezien / van elke afgedragen mond, de vod die rot en stinkend voor mij hing. Stond ik eerst nog open, heeft de banale klets van een bek me terug dichtgemaakt.
En zelf vraag ik het me ook af: wanneer stop ik met schamper en onnozel lachen, meeheulen met het verafschuwde alom aanwezige pronkpaard met vuil op zijn gezicht – ik haat dat dier.
In uiterste concentratie stond ik onder een stolp, zag niet hoe er een hoekje van de plastic leuning brak, hoe de oerwond van een meisje lag te bloeden,
Wist niet dat ik ruikbaar was.
Na de operatie raakten mijn cellen de kluts kwijt en bleef ik lange tijd ziekelijk. Ook Zorg werd toen ziekelijk. In een poging elkaar te ontmoeten in dat ziek zijn verzonnen we een grapje: een vermarktbaar verhaal voor een bekende uitgever van smulverhalen en catchy auteurs:
Twee zieke twintigers worden onverklaarbaar ziek en schrijven een roman over twee twintigers in een heterorelatie die onverklaarbaar ziek worden en daar allebei op een heel andere manier mee omgaan. Het was een gedrocht in al haar clichés.
Hij zocht een toevlucht in videogames waarin het denken over de ziekte een comfortabele en eenvoudige narratieve laag en ontwikkeling kende, waarin de ziekte een prettige symbolische analogie vormde met het verslaan, vechten en zoeken van het spel.
Zij verzandde in een soort compulsieve hysterie. De ziekte werd een obsessie. Elke dag hield ze zich bezig met schrijven, opzoeken, essayeren over de ziekte. De ziekte werd politiek maar dat zei ik niet in de grap. In de grap was het saaier en schreef zij een uiterst persoonlijk – en waarschijnlijk drammerig en weinigzeggend – verhaal over de ziekte.
Ik denk niet dat Zorg en ik ooit hetzelfde verhaal zouden kunnen schrijven. En al helemaal niet samen.
Dat is niet omdat het verloop vanop een afstand zo anders was. Dat heeft niets te maken met het narratieve geheel, niets met het startpunt, het hoogtepunt en het eventuele genezen.
Ik ben altijd al ziek geweest en zal altijd ziek blijven.
Het heeft te maken met de structurele inbedding van de ervaring. Mijn ziek zijn vertakt, spontaan en snel. Er is in eerste instantie altijd een bedachtzaamheid. Ziek zijn wordt een weloverwogen uiting. Ik mag niet in de slachtofferpositie. Ik moet vermijden dat mijn ziek zijn aanstellerig is. En dus moet het ernstig en vooral duidelijk genoeg zijn. Ik moet me vragen stellen bij het ziek zijn. Ik moet nadenken over de objectieve versus subjectieve maatstaf. Over wat de norm is en of ik die wel echt begrijp. Over de echtheid van mijn toestand en over fantomen. Er is een geïmpliceerde tweedeling tussen psyche en lichaam.
Volgens Zorg moest het boek autofictie zijn en moest het heel onduidelijk zijn hoe het irl met dat koppel afliep. Die vraag stond voor hem centraal: hem ging het om de sensatie, om de vorm. Voor mij ging het over de betekenis, over hoe die twee botsten en waarin of waarom, over de inhoud dus. Snap je?
Soms probeerden Zorg en ik zonder grappen tot elkaar te komen en vertelden we elkaar hoe we ons voelden over x en y. Mijn uitleg voor mezelf was vaak iets langs, iets met weinig essentie en nooit maakte ik een punt. Snap je?
Hij zei dan vaak: ik begrijp het niet helemaal, maar dat is misschien niet erg.
Ik dacht dat is nu juist het probleem.
Waar was ik?
Toen we uit elkaar gingen heb ik Zorg een heel eerlijke tekst geschreven en die vervolgens aan hem opgedrongen. Ik was zo real, zo naakt.
Hij heeft nooit geantwoord. Thank you, zei hij plechtig. Thank you for sharing this with me.
Hij zei: jij kan heel mooi schrijven en daarna heeft hij me een dikke lange en intense knuffel gegeven. Omdat ik daar misschien om leek te smeken: wat moest hij daarmee, met al die uitgesmeerde naaktheid? Met dat sikkeneurige lijfje?
Maar antwoorden heeft hij nooit gedaan.
Na de knuffel heeft hij de zorgwekkende en intrieste woorden geuit: ga je het publiceren? Ik had het toen pas door denk ik: dat hij en ik in andere realiteiten leven.
Ga je het publiceren? vroeg hij.
Nee, dacht ik, maar ik ga wel over je schrijven.
Toen ik in Amsterdam woonde, ontmoette ik een jongen die me meenam naar Café Schiller. ‘Kijk’, zei hij, ‘dit is het café voor de verloren jongens.’ Wat ik zag waren vooral huilende dronken mannen op zoek naar iemand die zou luisteren.
Ik heb die avond zoveel very good questions gesteld.
Een van de huilende mannen heeft inmiddels een heel boek geschreven over wat het betekent iets te zeggen te hebben. De vrouw om wie hij toen huilde, is inmiddels zwanger van hun eerste kind. In diepgaande interviews over het boek vertelt hij openhartig dat hij vaak het gevoel heeft dat hij niets te zeggen heeft, dat dat een probleem is en dat hij schoonheid vond in de zoekende houding naar betekenis. In een kwaliteitskrant doet hij een kwetsbare bekentenis: ‘Ja, ik grijp wel snel naar de lach, te snel misschien’
Terwijl ik die tekstjes aan Zorg aan het voorlezen was, besefte ik: ik heb dit niet écht voor hem geschreven. Ik had hem nodig voor de tekst, ik heb hem gebruikt om de tekst te activeren.
Dat laatste is niet waar. Wat ik in de tekstjes schreef, voelde ik echt en ik heb me wel degelijk met intieme en zuivere redenen tot hem gericht.
Geloof je dat? Vertrouw je me nog wel?
Nee, waarschijnlijk niet want ik antwoord nooit. Ik neem de telefoon niet op. Ik ben uiterst onbetrouwbaar. Ik ben stil en daarna begin ik ongevraagd te ratelen. Mijn zus zegt dat ik to the point moet komen.
Ik kom mijn beloftes niet na. Ik stuur je niks. Ik haal mijn deadlines niet. Ik schrijf niet.
(En natuurlijk heb ik over ze geschreven, maar hoé)
Ben het koor
door Maud Joiret, in vertaling van Ewoud Goethals
Maud Joiret (1986) is al een tijdje aan een opmars bezig in Franstalig België. Zo is haar werk te vinden in tijdschriften als Marginales, Boustro en Sabir, won haar eerste dichtbundel Cobalt (2019), verschenen bij uitgeverij Tétras Lyre, de debuutprijs van de Fédération Wallonie-Bruxelles, en werd ze opgenomen in de bloemlezing Une poésie de vingt ans (2022) van Gérald Purnelle. Daarna volgden nog de bejubelde bundel Jerk (2022) bij l’Arbre de Diane en de bloemlezing met oud en nieuw werk Marées vaches (2023) bij Le Castor Astral. Maud Joiret is ook als performer alomtegenwoordig ten zuiden van de taalgrens. Recent liet ze zich nog vier dagen opsluiten in Le Comptoir du livre tussen duizenden boeken van onafhankelijke uitgeverijen ter gelegenheid van de heropening van dat Luikse literaire huis. ‘Je recherche de quoi sentir, avec force’ zegt Joiret in een interview met Véronique Bergen voor het Franse tijdschrift Diacritik. Haar poëzie snijdt op viscerale en onderzoekende wijze allerlei vaak pijnlijke onderwerpen aan, zoals verslaving, menstruatie, rouw, baarmoederverwijdering of depressie. Ze doet dat in een virtuoze vermenging van genres en taalregisters met humoristische passages en verwijzingen naar popcultuur. Haar poëzie is met deze vertaling in FRP voor het eerst in het Nederlands te lezen. Ze krijgt eveneens aandacht uit een andere hoek, want volgend jaar verschijnen in Poëziekrant ook enkele gedichten uit Marées Vaches (2023) in een vertaling van Bart Vonck.
Jerk (2022) vertelt het verhaal van een vrouw tijdens twee crisismomenten in haar leven. Enerzijds is er het personage ‘Sixtine’ in het jaar 2003, een nillies Lolita in rouw. Sixtine verliest haar moeder en wordt opgevangen door een vriendin van die moeder, terwijl ze haar seksualiteit ontdekt. De muziek van Eminem, Dr. Dre en Madonna op haar mp3-speler vormt de soundtrack bij die gebeurtenissen. Anderzijds is er ‘Thirty’, die in het jaar 2019 leeft, een vrouwelijke Bartleby in millennial meltdown. Op een ochtend in het centraal station besluit ze niet naar haar werk te gaan, maar sluit zich op in haar appartement om The Legend of Zelda te spelen. Naast de verhalende gedichten over Sixtine en Thirty zijn er sterk belichaamde, lyrische gedichten met de titel ‘Là’ waarin een zwangerschap beschreven wordt. Daarnaast zijn er ook nog koordelen waarin de focus telkens ligt op een verschillende definitie van het woord ‘Jerk’ (een plotse beweging, een marinade, een dans of een eikel) en waarin verschillende stemmen met de naam ‘Jean’ commentaar geven op de gebeurtenissen. Op het einde komen de verschillende Jeans samen in een visueel gedicht in de vorm van een oog of vulva. Joiret bracht de bundel in 2022 bovendien als performance op het podium met dans door Majo Cázares en muziek van Marthe Lagae.
Ik vertaalde de eerste twee koordelen uit de bundel. Daarbij veranderde ik de naam ‘Jean’ naar ‘Ben’ om zo veel mogelijk de vele woordspelingen van Joiret te behouden. De naam ‘Jean’ is namelijk homofoon met zowel ‘gens’ (mensen) als ‘J’en’ (ik + prefix/ bijwoord ‘en’). In het Nederlands werken de woordspelingen niet, en de letterlijke vertaling ‘Jan’ evenmin. Ik koos daarom voor ‘Ben’, omdat die naam homofoon is met de eerste persoon enkelvoud van het werkwoord ‘zijn’ (de bundel gaat namelijk sterk over identiteit), het prefix ‘be-’ in zich draagt en tegelijk rijmt op ‘men’. ‘Je suis Jean-Tame’ wordt zo bijvoorbeeld ‘Ik Bengin’.
De belangen van onze straat. Over Stil verzet. De oorlogsjaren van August Vermeylen van Hans Vandevoorde
door Daniël Rovers
Wat wist ik meer van August Vermeylen dan de bekende, tot slogans gestolde regels: ‘Wij willen Vlamingen zijn, om Europeeërs te worden’ en, korter, verbluffender ook: ‘More brains!’? Pas in het slot van zijn biografie, die de laatste zes jaren van Vermeylens leven beschrijft, de jaren tussen 1939 en 1945, citeert Hans Vandevoorde deze twee zinnen. Je zou kunnen zeggen dat de Tweede Wereldoorlog had aangetoond dat de slogans niets hadden opgeleverd. België werd bezet door een vijandige mogendheid, Vermeylen raakte zijn baan aan de Universiteit Gent kwijt en sommigen van zijn vrienden, zoals Ernest Claes, werkten samen met de Duitsers om de Vlaamse zaak vooruit te helpen. Dat getuigde allerminst van ‘more brains’ of een verlichte Europese gezindheid.
Vermeylen was een Brusselaar. Hij woonde op latere leeftijd, net als Claes overigens, in de bovenstad, in Ukkel, daar waar nog altijd de informele macht van de stad zetelt. Hij liet er een huis bouwen in de Vuurkruidstraat (tegenwoordig Roberts-Jonesstraat) waar hij met zijn dochter, schoonzoon en kleinkinderen onder één dak woonde. In zijn eigen studio kon hij zich afzonderen en in de lommerrijke omgeving ondernam hij met zijn vrienden en vriendinnen lange wandelingen.
Vermeylen groeide op als zoon van een slotenmaker en aannemer, in de Pachécostraat, dicht bij de Kruidtuin. Thuis spraken ze doordeweeks Vlaams en op zondag Frans. Die specifieke achtergrond – een Vlaams gezin, Brussel, de lagere middenklasse (‘la plus modeste bourgeoisie’) – verklaart volgens Vandevoorde Vermeylens vermogen met andersdenkenden om te gaan én zijn tweeledige engagement: voor sociale emancipatie van de arbeidersklasse en voor emancipatie van het Nederlands in België.
Op geen enkel moment is de toon van deze biografie uitleggerig of behaagziek richting de (Nederlandse) lezer, integendeel: de vloed aan namen en treffende foto’s voedt het besef in een vreemd en boordevol leven rond te struinen, in een andere, vroegere en minstens zo onzekere tijd als de onze. Die ‘in media res’ roept een historische sensatie op, versterkt door de compacte vormgeving van Gert Dooreman.
De foto op het voorplat van Stil verzet ontroert: we zien twee mannen en een vrouw in de weer met spades en pootaardappelen, in het Jubelpark in 1942, met op de achtergrond de imposante Triomfboog die daar in 1880 werd geplaatst om de vijftig jaar onafhankelijkheid van Nederland te vieren. Dat kiekje geeft aan dat de uitzonderingstoestand heerste in de periode waarin Vermeylen zijn niet geringe culturele autoriteit zag ineenschrompelen, maar toch genoeg moreel en intellectueel gezag behield om enige invloed te kunnen uitoefenen, al was het maar om bevriende kennissen tegen de nazitirannie te beschermen. Verketteren deed Vermeylen daarentegen nooit, ook niet in de omgang met auteurs die garen sponnen bij het nieuwe bewind. Voor Ernest Claes zou hij een goed woordje doen in de naoorlogse processen.
Een intellectueel, dat was Vermeylen. Vandevoorde noemt hem meer bepaald een Franse intellectueel, omdat hij zich niet tot de letterkunde of de kunsthistorie liet beperken, maar in meerdere disciplines thuis was. Misschien zou je gewoon kunnen spreken van een Vlaamse intellectueel: niet vies van politieke interventies, evenmin wars van macht, waar in een katholieke cultuur misschien wel eens over gemopperd wordt, maar toch meer waardering voor bestaat dan in het protestantse noorden – waar trouwens de hele cultuurpolitiek vandaag lijkt te zijn afgeschaft, en geblondeerde nationalisten niet verder komen dan 'minder minder minder' te eisen.
‘Ik wilde nu eens een biografie onder ogen krijgen waaruit liefde voor haar onderwerp spreekt, geen boek dat de kleine kantjes van de gebiografeerde vergroot en hem voortdurend in zijn hemd zet.’ Dat stelt Hans Vandevoorde in zijn programmatische inleiding, en je kunt hier de echo van Roland Barthes horen, die het pathos van de geschiedenis altijd op waarde bleef schatten. Vandevoorde schetst Vermeylen als een sympathieke, levenslustige, onvermoeibare man, die ten slotte toch vermoeid raakt en dan te overlijden komt. Vermeylen was een aantrekkelijke man, weet de biograaf aannemelijk te maken, die tot op hogere leeftijd artistieke vriendinnen aantrok. Wat zagen die vaak jongere vrouwen in hem? Sprezzatura, oppert de biograaf. Levenslust is niet helemaal de juiste vertaling, het gaat om het schijnbare gemak waarmee iemand zijn leven leidt.
Vermeylen had mooie lippen, grote oren, droeg zorg voor zijn kleren, en was slank tot op hoge leeftijd. En Vandevoorde maakt duidelijk dat hij vrouwen serieus nam, dat hij een goede luisteraar was, hoewel Vermeylens portret van zijn voor de oorlog gestorven echtgenote in zijn laatste roman een vlak, sentimenteel, geïdealiseerd type maakte.
Dat boek, Twee vrienden (1943), wordt door Vandevoorde uitgebreid besproken, geduid en bekritiseerd. Hij weerlegt de gangbare interpretatie om de ene vriend – een idealist die tegen zijn zin een gezin stichtte en al zijn dromen kwijtraakte – gelijk te stellen aan Vermeylen. De andere vriend – de man met anarchistische sympathieën die na een heftige relatie met een kunstenares voortijdig sterft – is volgens Vandevoorde evenmin zomaar te vereenzelvigen met Vermeylens jeugdvriend Jacques Mesnil. Vermeylen zag zichzelf als beide mannen, terwijl hij recent verworven ideeën in de roman verweefde. Vandevoorde oordeelt streng over het resultaat: ondoordachte perspectiefwisselingen, deels onder invloed van de ‘betere’ auteur Walschap, terwijl Vermeylens scherpe, essayistische stijl verwatert door clichés.
Wat is de intellectuele nalatenschap van August Vermeylen? Op oudejaarsavond 1944, toen ‘de V1’s over Brussel scheerden’, ‘bij het licht van kaarsen in de kerstboom’, zo schrijft Vandevoorde, schreef Vermeylen het essay ‘De Taak’. Op zijn sterfdag, 10 januari 1945, zou hij de laatste verbeteringen in de tekst aanbrengen.
Vermeylen benoemt in ‘De Taak’ het belang van zelfstandig denken en grijpt daarvoor terug op ideeën uit zijn bekendste beschouwingen ‘Vlaamsche en Europeesche Beweging’ (1900) en ‘Kritiek der Vlaamsche Beweging’ (1905). Zelfstandig denken biedt vanzelfsprekend geen garantie dat we het juiste denken huldigen. Degene die zelfstandig wil denken, schrijft Vandevoorde, ‘houdt de belangen van de gemeenschap in het oog, die ruimer zijn dan de belangen van de eigen straat, het eigen dorp, het eigen land, het eigen werelddeel.’ Eigen volk eerst, met andere woorden, druist tegen de belangen van het volk in. Wie houdt het grotere plaatje in het oog?
Herman Teirlinck refereerde aan ‘De Taak’ bij de oprichting van het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1946-1983). Bij het aanvankelijke tijdschriftproject met de naam Diogenes was Vermeylen namelijk zelf nog betrokken . Het NVT zou ‘De Arkprijs van het Vrije Woord’ instellen, een merkteken tegen de altijd weer oprukkende (zelf)censuur binnen verstenende gemeenschappen.
Overzicht van evenementen en publicaties
Evenementen
21 december. Boekvoorstelling Souvenirs V van Lucienne Stassaert, met Lucienne Stassaert en Hilde Keteleer (Antwerpen)
14 januari, SLAM CLUB. Atelier d’écriture Slam, met Huguette Izobimpa en een vrij podium (Namen)
19 januari, Ontbijtlezing met Maud Vanhauwaert (Schelle)
23 januari, Guslagie Malanda leest ‘4.48 Psychose’ van Sarah Kane (Brussel)
25 januari, Leesgroep poëzie met dichter Peter Theunynck (Antwerpen)
26 januari, Toast Literair. Dead Ladies Show (Leuven)
26 januari, Poëzie op Zondagmorgen, met Kira Wuck en Peter Verhelst (Sint-Niklaas)
30 januari, ‘Avontuurlijke reis door de poëzie’ met Peter Holvoet-Hanssen (Antwerpen)
30 januari, Jan Ducheine en Noodzakelijk Kwaad (Knokke-Heist)
30 januari, Slamavond met Lisette Ma Neza met Neil Akenzua en Revé Terborg (Lokeren)
30 januari, Bundelvoorstelling Tot het water keert van Amina Belorf, met muziek van Sarah De Wilde (Antwerpen)
Voor alle events georganiseerd in het kader van Poëzieweek, zie www.poezieweek.com/activiteiten
Nieuwe bundelpublicaties
Joke Prinsen, Het proefkonijnencarnaval (Uitgeverij P, november)
Amina Belôrf, Tot het water keert (Mammoet, december)
Babs Gons en Aya Sabi - Gons vs Sabi (Atlas Contact, december)
Philippe Petit, Rêves de saisons (Le Chat polaire, december)
Alice Oswald, Dart (L’arbre de Diane, december)
Edward Hoornaert en Shari Van Goethem, Waar schaduw uit de bomen valt (Uitgeverij P, december)
Roel Richelieu Van Londersele en Charles Ducal, Uit de Zeef (Uitgeverij P, december)
Fernand Verhesen, L’offrande du sensible, bloemlezing samengesteld door Pierre-Yves Soucy (Tondeur, december)
En lettres noires, bloemlezing samengesteld uit werk van Marie Darah, Huguette Izobimpa, Gioia kayaga, Julie Lombé, Lisette Lombé, Joëlle Sambi en Raïssa Yowali (Esperluète, december)
Nieuw secundair werk
De Strycker, Sergier & T’Sjoen (reds.), Benno Barnard handboek (Uitgeverij P, december)
Souvenirs
Lucienne Stassaert, Souvenirs V (Uitgeverij P, december)