In deze editie van Flemish Review de la Poëzie vind je:
Flemish Review de la Poëzie blaast vandaag één kaarsje uit. Dankjewel voor alle enthousiaste reacties die we het voorbije jaar van jullie mochten ontvangen!
‘Ik ben nu eenmaal niet wanhopig.’ Een interview met Daniël Robberechts.
door Daniël Rovers
Hij is dit jaar 87 geworden, de ‘meest bekroonde onuitgegeven Vlaamse schrijver’, zoals Daniël Robberechts in zijn dagboeken van halfweg de jaren zestig schreef. Robberechts was en ís een man van de verantwoording. Tegenover zichzelf, tegenover zijn literaire voorgangers en tegenover een traditie die tegelijk voedt en beknelt. Je zou kunnen stellen dat hij zich al zodanig heeft uitgesproken, dat er op zijn leeftijd niets meer te zeggen valt. Dat hij slechts naar de boekenkast hoeft te lopen om er een band uit te nemen, de vragensteller te wijzen op de antwoorden die lang geleden zijn gegeven, en die met de jaren alleen maar aan actualiteit winnen. Zijn stem is hees en gebroken. Vanwege het vele roken, geeft hij als reden aan, inmiddels is hij alweer jaren gestopt. Hij neemt graag een vulpen in de hand, als om hem aan te steken. Dan heft hij de pen op en wijst er priemend mee naar zijn gespreksgenoot, als een groot uitroepteken in de kantlijn bij dit gesprek.
HEDONISME
Meneer Robberechts, eerst een brutale vraag, De interviews met u die ik gelezen heb, afgenomen door collega-schrijvers en journalisten, vielen me altijd wat tegen. Ze gingen over grote literaire thema’s, over engagement bijvoorbeeld, de positie van de schrijver, maar zelden over uzelf, uw persoonlijkheid, uw concrete leven. Waarom?
Zelf ben ik evenwel een gretige lezer van ‘documents humains’. Wat autobiografische documenten zo onschatbaar maakt is voor mijn part niet zozeer het feit dat je met de auteur kan meevoelen of je met hem kan identificeren, maar juist omgekeerd: dat er een ogenblik komt waar je niet meer kan volgen, waar je voelt dat je op het onherleidbaar en specifiek vreemde van de ander stoot. Niemand is er echt in geslaagd de schrijver te genezen van haar individualisme.
U bent door velen een ‘experimentele’ schrijver genoemd. Klopt die benaming?
Ik ben allereerst een Vlaamse auteur. Meer nog, ik ben een in het Frans opgevoede auteur die het Nederlands gaandeweg machtig is geworden. Wie zich in Vlaanderen aan het schrijven zet, weet niet alleen dat hij er geen brood aan zal verdienen, maar ook dat het hem geen maatschappelijke prestige of invloed zal bezorgen. Je moet in Frankrijk zijn om van die ambitieuze jonge mensen te ontmoeten die via het magische voorwerp ‘boek’ hun stempel denken te drukken op de maatschappij. In Vlaanderen zal het aantal schrijvers dat zich om intrinsieke motieven aan het schrijven zet, en er tegen alles in mee doorgaat, relatief hoog liggen. Vandaar dat hier ook relatief meer grensverleggend wordt geschreven.
Daar klinkt al de notie experimenteel in door.
Ik schrijf in ieder geval niet met het doel lezers te overbluffen, of taalmachtigen nog eens extra machtig te maken – mijn bezwaren tegen de zogenaamde avant-garde. En ook niet met het doel lezers op de een of andere manier aan het denken te zetten. Nee, eerder is het zo dat ik hun op papier wil tonen dat er ook anders waargenomen, gevoeld en gedacht kan worden, en hoe zulke denkmodellen produceerbaar zijn.
Zou je dat een vorm van estheticisme mogen noemen?
Uiteindelijk niet, of het zou ook hedonisme moeten zijn. Op de bodem van de schrijfonderneming vind ik uiteindelijk altijd maar dit ene, onmisbare, namelijk het onbedaarlijke, obsceen eigenzinnige plezier in het bewerken van materiaal dat toch altijd maatschappelijk blijft. Zonder dat plezier zou ook deze tekst niet geschreven zijn.
U was, u bent zo’n ‘ongeneeslijk individu’ van wie u eens sprak, en die persoon, met zijn verlangens, onhebbelijkheden, specifieke biografie, frustraties, politieke denkbeelden en sociale positie komen in uw gepubliceerde dagboekvorm duidelijk naar voren.
Een lezer kan via zo’n dagboek het leven van een ander volgen, dag aan dag, zijn leven ermee vergelijken, zijn verleden. Wat ik nog het prettigst vind aan dit soort documenten is het feit dat ze jou vrij laten in je lectuur. Céline heeft eens gezegd: ‘Il faut choisir, mourir ou mentir. Je n’ai jamais pu me tuer, moi.’ Als daarmee wordt gezegd dat de schrijver noodzakelijk liegt, dan antwoord ik: dat pik ik niet meer, daarmee moet het gedaan zijn. In mijn vroege verhaal Een verkenning van Christiane H. heb ik de werkelijkheid nog aangepast omwille van de waarschijnlijkheid, maar daarna heb ik De grote schaamlippen geschreven, goeddeels om me nooit meer te hoeven ‘aanpassen’, om mezelf eens en voorgoed te verraden.
Of spreekt Céline over de leugen die in het sociale leven onvermijdelijk is?
Bestaat er in dit geval een meer vernietigende aanklacht van de gevestigde wanorde en de vaststelling van de levensnoodzakelijkheid van de leugen? Wat mij in dit opzicht verbijstert, in de eerste plaats bij mezelf, is de vaststelling hoezeer we tot kruiperigheid zijn geconditioneerd. Ergens in ons is vrijmoedige openhartigheid met grofheid vereenzelvigd.
En dus, zou je kunnen zeggen, schrijft u in De grote schaamlippen over uw onuitstaanbare schoonmoeder, haast een cliché dat men in een roman zou moeten vermijden, en in een schrijversdagboek waarschijnlijk zou worden gekuist.
Het was vreselijk moeilijk om dat op een waarheidsgetrouwe wijze aannemelijk te maken! Het kan niet anders dan dat mensen die niet intiem met haar, met ‘mevrouw A.’ in aanraking kwamen, haar als een uiterst actieve, vriendelijke, vaak schuchtere, vaak overgedienstige vrouw beschouwen. En het is waar dat liefde haar motto was, haar leidmotief. De verleiding tot amplificatie is zeer groot. Daarom schreef ik gewoon recente feitjes op. Dat ik een te dikke tochtband om de deurlijst kleefde en dat men daardoor hard moet duwen om die deur goed dicht te krijgen, bijvoorbeeld. En mevrouw A. die gelijk bij binnenkomst zegt: ‘Nee je moet duwen, want ze hebben dat niet goed gedaan.’ Mevrouw A. die Cee, mijn vrouw, haar dochter, vraagt of we een kat zullen nemen. En als ze dan nee antwoordt, tot haar man zegt: ‘Ja, ik heb het liever zo, want ze zijn niet vriendelijk voor dieren.’
U moet uw schoonmoeder overtuigen u niet meer te zoenen…
Terwijl ze zeer goed wist dat ik dat niet graag deed, want ze had gezien dat ik niet eens mijn eigen moeder zoende. Wat kan een mens toch denken dat iemand wil zoenen tegen zijn wil?
HET ZWIJGEN
En juist in uw grote afkeer van deze vrouw ontstaat ook een zelfportret in scherpe contrasten. Uw schoonmoeder krijgt het verzoek niet meer onverwachts langs te komen, de belasting is gewoon te zwaar, en zij die dan zegt dat als het aan u zou liggen, nooit iemand langs zou mogen komen.
Ik hoop maar dat ik mezelf ook de tucht van de ledigheid zou kunnen opleggen indien ik volslagen wanhopig was. Of beter nog: de tucht van het zwijgen: wanneer geen enkel vooruitzicht bestaat dat aan de redenen van het klagen ooit een eind zal komen, dan doet men er beter aan, zo niet uit kranigheid dan toch uit schroom, te zwijgen als vermoord. Maar ik ben nu eenmaal niet wanhopig – beter: ik heb nog niet alle hoop laten varen om ooit uit de wanhoop te geraken, en des te hardnekkiger dat mijn kansen louter tot schrijven beperkt schijnen.
U spreekt ook over uw minnares, Kene, in weinig vleiende bewoordingen, als over een verslaving, met toch, nee, juist een obsessieve hunkering. En u voegt toe, in het gepubliceerde dagboek, dat u dit nooit aan uw vrouw Cee zou durven bekennen.
Ik schaamde me dood, van razernij heb ik toen mijn schrijfmachine haast kapot getypt. Maar ik ontwaarde geen berouw. Omdat ik me gewoon niet kon voorstellen dat alles, gezien de gegevens waar ik over beschikte, mogelijk niet had kunnen gebeuren. Ellendige boel. Niets kon het nog ongedaan maken, nooit zou ik het aan Cee kunnen bekennen. Cee zou er veel meer onder lijden dan het in mijn ogen waard is. Wellicht had ik nooit of te nimmer kunnen zeggen dat het voorbij was. En ik moest dat dus omwille van Cee verborgen houden, terwijl het voor De grote schaamlippen als het ware geknipt was.
Hoezo?
De grote schaamte. De met de lippen beleden en daardoor goeddeels overwonnen schaamte.
En hoe moet je daar tegenover staan?
Het komt erop aan te weten of men de werkelijkheid geen geweld aandoet door van het geslacht het aspect ‘wonde’ af te schrijven.
Dat klinkt nog altijd behoorlijk taalvaardig.
Mijn zelfbeschouwing is me nooit een spielerei geweest, nooit doel op zichzelf, ze is op natuurlijke wijze ontstaan uit mijn vaste wil om mijn leven zo strak mogelijk in de hand te houden; de introspectie uit mijn leven weren zou in feite neerkomen op een schikking met het kwaad, op een zelfmoord, althans op een psychische behandeling – en wat kan ik voor andere mensen betekenen wanneer ik me ontdoe, ‘genees’, van al mijn eigenaardigheden, wanneer ik met totaal richt naar het sjabloon van de gemeenschap, dat is naar het gemiddelde beeld dat de meerderheid van de gemeenschap zich van een normaal individu vormt?
Dat houdt een verwijdering in van de gemeenschap, als dienst aan die gemeenschap.
Mijn schrijven is het laatste middel om mijn eenzaamheid waarde te geven en enigszins geldig te doorbreken, en sinds mijn eerste geschriften zo ontgoochelend zijn onthaald, zet ik mezelf vollediger op het spel door me rechtstreeks in mijn geschrift te betrekken, poog ik mijn eigenaardigheid nuttig te maken door haar juist te gebruiken om anderen te bereiken.
En hoe steekt zo’n ontmoeting in elkaar?
Autobiografische documenten zijn materiaal voor een mentale gymnastiek. Er is sprake van een letterlijke mimesis. Zoals ik de lichamelijke houding kan nabootsen om beter te beseffen hoe iemand denkt en voelt en ervaart, zo neem ik aan dat ik door het lezen, het ‘nazeggen’ van geschreven woorden, enigermate in de subjectiviteit kan treden van een afgesloten leven.
Dus is het consequent, zowel naar uw lezer toe, als ook naar uw vrouw Cee, dat u ten slotte in het dagboek meldt dat u haar over Kene hebt verteld.
Het was natuurlijk wel een waagstuk. De meest vertrouwde ander is ons nooit zo vertrouwd dat we met zekerheid kunnen weten hoe hij of zij iets zal opnemen. Veel meer dan berouw, was ik gedreven door het gevoel dat het gewoon belachelijk was dat ik voor Cee, met wie ik zo volmaakt overweg kon, nog, zoals de klassieke feuilletonechtbreker, dingen moest verbergen.
Uw walgde ervan te handelen als een clichématig romanpersonage. Uw poëtica richt zich tegen de leugenachtigheid van zowel literatuur als leven.
Grosso modo zijn er twee manieren waarop een geschrift de werkelijkheid kan vervalsen. Ofwel gebruikt het de werkelijkheid slechts als een aanleiding tot, als materiaal voor het uitbouwen van dagdromen. Historische voorbeelden zijn Hedwig Courths-Mahler, de James Bond-reeks en pornografie. Ofwel belicht het een aspect van de werkelijkheid ten koste van andere die niet van elkaar te scheiden zijn, natuurlijk weerom de pornografie en globaal de eeuwen West-Europese ‘liefdesromans’ die een marsbewoner zou kunnen lezen zonder eruit af te leiden dat de aardbewoners paren.
COMPROMITTEREND SCHRIJVEN
Wat stelt u daar tegenover?
Ik pleit voor een hopeloos compromitterend schrijven. Zoals nu nagenoeg iedereen een sonnet of een verhaal kan schrijven, en aangezien over enkele jaren ‘onderhoudende romans’ door computers zullen geschreven worden, zo zou ooit al wie het maar wil een waarheidsgetrouw boek kunnen schrijven over zichzelf.
En dat is, zeker het laatste decennium, nogal eens gebeurd, zou je zeggen.
Zelfs Leiris of Genet maakten het compromitterende schrijven niet voortaan overbodig. Elk mens is onvervangbaar, de affirmatie van elk mens vraagt om de affirmatie van elk van zijn medemensen. Misschien zullen dergelijke, zo talrijk mogelijke boeken er ooit toe bijdragen dat de menselijke eenzaamheid, de vervreemding, de Geworfenheit beslissend worden aangetast?
Gaat het er dan om te genezen van de schaamte?
Wanneer ik met gloeiende wangen ga kreunen van spijt om een zeer klein gebaar dat ik gemaakt heb, een kleine zin die ik heb uitgesproken, lang geleden: dan wil ik me niet inpraten dat dit wat anders is dan ziekelijke ijdelheid. Maar ik denk toch: hoe slecht, hoe slordig en lelijk zou ik leven als die spijt niet voortdurend als een zwaard van Damocles voelde boven mij?
In uw literatuur draait het om één planeet, met een sterke middelpuntzoekende kracht, en die planeet heet Daniël Robberechts.
Daarop is geen ander antwoord dan dat ik niet anders kan. Ik wil geen verstoppertje spelen achter personages die ik wel én niet ben. Ik wil niet langer nog maltentig eigenzinnig esthetisch wereldschuw verhaaltjes kristalliseren. Het zou de moeite overigens van een psychologisch onderzoek lonen, die naar het maniakale in het klassieke schrijverschap. Ik wil niet gebaren dat ik een ander ben als daar toch niets van waar is, ik wil mijn stem niet aan anderen lenen wanneer het in werkelijkheid toch niet kan. Ik wil schrijven alsof er lezers bestonden. Ik wil het enige uitdrukken waar ik enig verstand van heb: mezelf. Ik wil me niet langer dood houden daar ik niet dood ben.
DE BUITENWERELD
In de jaren tachtig lijkt u een pas op de plaats te maken. Er verschijnt voornamelijk werk dat in de jaren zestig en de jaren zeventig ontstond, respectievelijk dagboeken en historisch- materialistische essayistiek. Ondertussen werkt u aan een zogeheten totaaltekst, die gebeurtenissen van de late jaren zeventig tot bij aanvang van de jaren negentig bestrijkt, en waar u in elk hoofdstuk een nieuwe retorische laag aanboort. Het is een ander soort tekst dan u tot dan toe schreef – en toch ook herkenbaar in zijn nauwkeurigheid, zijn ernstige speelsheid, en, met permissie, zijn alledaagsheid, zijn banaliteit.
Enerzijds zou die tekst veel meer dan zovele literaire werken moeten beantwoorden aan de gehele verscheidenheid en complexiteit van de wereld waar we in leven; anderzijds zou de tegenstelling tussen verschillende genres er opgelost moeten worden, in de eerste plaats die tussen proza en poëzie.
Ambitieus, zeggen critici dan, vaak om in een en dezelfde adem te constateren dat die ambities niet worden waargemaakt.
Alleen buitensporige teksten kunnen nog enigszins beantwoorden aan de wereld waar we in leven. Elke tekst die niet tenminste in enig opzicht het gangbare te buiten gaat, dient feitelijk als een kunstmiddel om ons denkbeeldig af te sluiten van de vervaarlijke buitenwereld. De totaaltekst waar ik aan dacht zou verwantschap vertonen met die boeken over planten, dieren of gesteenten, die je wel ter informatie kan raadplegen, maar evengoed om te genieten van de illustraties; ik was altijd al gefascineerd door het duizelingwekkend aantal variaties op een aantal kenmerken dat toch altijd beperkt bleef.
Het zou ook naar omvang een buitensporige tekst worden.
Dat vooruitzicht schrikte mij niet af. Al wat een schrijver schrijft, gaat nu eenmaal, of hij wil of niet, uiteindelijk tot een ‘verzameld werk’ behoren dat uit verscheidene boekdelen bestaat. Dan kon ik evengoed bewust een aantal van die delen plannen en componeren. Ik moest wel rekening houden met de mogelijkheid dat over afzienbare tijd geen enkel uitgeversbedrijf het publiceren van het verzameld werk van een Nederlandse schrijver nog economisch lonend zou achten: een voldoende reden om zelf mijn voorzorgen te nemen.
U past geen chronologische ordening meer toe, geïmpliceerd in het systeem van het dagboek, waar, zo lieten uw voorbeelden Kafka, Woolf en Musil zien, ruimte is voor verschillende genres binnen dat ‘totaal’ van de emotioneel-intellectuele huishouding.
Die chronologische ordening zou bij de lezer de neiging versterken om de tekst biografisch te lezen. Nu is uiteraard elk geschrift gemaakt door een subject, een ‘ik’ dat zich in een ‘hier’ en ‘nu’ bevindt. Hier streefde ik er juist naar, een tekst te maken die belangrijker zou zijn dan mijn persoon, een werktuig dat u zou kunnen gebruiken zonder aan mij te hoeven denken.
Dat betekent, achteraf beschouwd, een opmerkelijke wending in uw oeuvre: het compromitterende schrijven verdween naar de achtergrond. Was er daarbij een voorbeeld dat u voor ogen stond? Of juist een schrikbeeld?
Multatuli. Zijn Ideeën, en ook Max Havelaar, vormden binnen het Nederlandse taalgebied de eerste voortekens van een totaaltekst; maar het was nooit mogelijk deze teksten los van de gelijkhebberige persoon Multatuli te lezen.
Akkoord. En een auteur is hoe dan ook door zijn beperkingen en tijd gebonden, al zou je kunnen zeggen dat het de taak van een kunstenaar is die op te rekken; het woord ‘overwinnen’ klinkt me te martiaal. Waarom liet u zich dan nog eens dubbel beperken, met name door het retorisch systeem?
Deze beperking leek me hier verkieslijk boven een beperking door een romaneske logica, of een beperking door egocentrische chronologie van de schrijver. Ik beschikte niet over de geniale vlugheid van een James Joyce of een Arno Schmidt. Maar ik kon wel naarstig werk maken van elk van de fragmenten waaruit ik het omvangrijk geschrift zou samenstellen.
Zou het überhaupt mogelijk zijn om alles te schrijven?
Alles schrijven is het witte blad zo volkrabbelen dat het helemaal zwart is. Tientallen, honderden, duizenden potloodstiften afslijten, miljoenen, miljarden lagen grafiet over één vel papier.
Laatste vraag, een dooddoener. Worden uw boeken over vijftig jaar nog gelezen?
De tijd zal wel schiften. En wat het voortleven van de kunstenaar betreft: het ideaal is Bach, erkend bij zijn leven, daarna in de vergeetput, later er weer uit, stralender dan ooit.
Alle woorden die Daniël Robberechts (1937-1992) hier in de mond worden gelegd, zijn te vinden in zijn nagelaten werk, met name De grote schaamlippen (1969), Dagboek ’64-’65 (1984), T⊗T. Nagelaten werk (1994) en Een leven lezen (1995). In die laatste, postuum gepubliceerde bundel staat het interview dat Robberechts afnam van Flaubert, destijds net 167 jaar oud.
Negen gedichten van Alexis Alvarez
vertaald en uitgeleid door Timothy Sirjacobs
Het kleurenpalet van gitzwart (nawoord)
Alexis Alvarez (°1980) debuteerde in 2014 met de bundel Exercices de chute bij de Franstalig-Belgische poëzie-uitgever L'Arbre à paroles. Sindsdien publiceerde hij ook de dichtbundel Une année sans lumière (Tétras Lyre, 2018), een bijdrage in de collectieve essaybundel La ligne Blanche (L’Arbre à paroles, 2020) en de roman Relation (L’Arbre à paroles, 2023). Alvarez schrijft bovendien regelmatig journalistieke bijdragen voor culturele magazines als ‘Sirop’. Daarnaast is hij de zanger van de band ‘Puce’, vertaler en docent Spaans aan de Universiteit van Luik.
De poëzie van Alvarez kenmerkt zich door een speelse meerstemmigheid. Neem nu het gedicht ‘(bus 12) / pendant qu’on crève de faim / les chômeurs travaillent / leur revers à deux mains’. Op het eerste gezicht lijkt het op een verkiezingsslogan die door het rijm (net iets te) makkelijk bekt. Alvarez maakt echter handig gebruik van de meerdere betekenissen van ‘revers’ om werklozen wars van alle kritiek net neer te zetten als een actieve groep. Een enkele effectieve beweging of inspanning van werklozen is dus genoeg om een lange neus te maken naar de critici, waarop Alvarez ook op alludeert door in de tweede versregel ‘les chômeurs’ en ‘travaillent’ naast elkaar te plaatsen.
De Luikse dichter deinst er ook niet voor terug om verschillende tekstsoorten en registers in te zetten. In zijn jongste bundel, Une année sans lumière (2018), maakt hij bijvoorbeeld plaats voor neergeschreven spreektaal. Met het gebruik van homofonen en de afwezigheid van interpunctie doet het denken aan Franse chattaal. Alvarez tovert dit vaak gehekelde taalgebruik om tot een verfrissend taalexperiment, zij het met een typerend monkellachje. Dat hij op vlak van taal alles uit de kast haalt, blijkt ook uit het gedicht ‘zeer zeker / dat de dauw /…’ dat hierboven werd opgenomen. Zo staat hoogdravende lyriek zij aan zij met het nogal vulgaire ‘on s’en bat les couilles’ (we geven er geen zak om). Zijn zoektocht doorheen vorm en register is hierbij overgoten met een vaak gitzwarte (maar zalvende) ironie. In het gedicht ‘hoeveel / zelfstandige ondernemers / zijn gestorven / voor onze zonden?’ thematiseert de dichter bijvoorbeeld de haast religieuze personencultus rond CEO’s van grote (tech)bedrijven. Alvarez trekt de vergelijking met Jezus echter door waardoor hij op een humoristische manier de soms ambigue morele positie van deze personen belicht.
In Franstalig België vond Alvarez al heel wat weerklank. Une année sans lumière werd door de Franstalig-Belgische schrijver Frédéric Saenen in Le Carnet et les Instants lovend beschreven als ‘Zinloos. Klaaglijk smerig. Cynisch, brutaal en defaitistisch. Gewoonweg essentieel.’ In 2022 werd hij bovendien opgenomen in een bloemlezing over poëzie in Franstalig België sinds 2000, samengesteld door Gérald Purnelle (Une poésie de vingt ans, Espace Nord). Ook internationaal begint zijn poëzie door te sijpelen. Zo werd hij recent vertaald in het Grieks als deel van de tweetalige anthologie Ανθολογία νέων Βέλγων ποιητών γαλλικής έκφρασης / Anthologie de jeunes poètes Belges d’expression française (2020). Ondanks een sterke aanzet door de vertaler-dichter Jan H. Mysjkin in de bloemlezing Belgium Bordelio I (2015), blijft Alvarez binnen het Nederlandse taalgebied eerder onbekend. Met de bovenstaande selectie van negen gedichten uit Une année sans lumière wil ik aan die bekendheid een bescheiden bijdrage leveren.
Overzicht van evenementen en publicaties
Evenementen september - oktober
3 september, Slam Club, slamschrijfatelier met Catherine Barsics + open mic (Namen)
6 september, Natuurlijk Gezelle! met Daniel Billiet en Tom Veys
7 september, Presentatie van De schaamsoort, de nieuwe bundel van Paul Demets (Brugge)
8 september, laatste dag van de expo Futuromarennia, Ukraine & avant-garde in het Museum Felix De Boeck, met onder meer enkele poëzie-schilderijen van Mykhail Semenko (Drogenbos)
8 september, Terrazza - Poëzie op zondagmorgen, met Astrid Haerens en Isaak Duerinck (Sint-Niklaas)
8 september, Poëziezondag met Stefan Hertmans (Gaasbeek)
9 september, De Sprekende Ezels (Gent)
9 - 14 september, Openingsweek Pianofabriek, met open mics en workshops (Sint-Gillis)
11 september, De Sprekende Ezels (Antwerpen)
14 september, Boek & Koek. Bibliotheekverkoop Anderlecht (Brussel)
16 september, open mic ‘Poetik queer’ in Maison poème (Brussel)
18 september, Cabaret poème #4 (Brussel)
21 september, Jan Decleir en Els Dottermans lezen Hugo Claus (Beersel)
25 september, De Sprekende Ezels (Brussel)
25 september, Delphine Lecompte in de bibliotheek van Blankenberge (Blankenberge)
26 september, Donderdag van de Poëzie met Myriem El-Kaddouri (Antwerpen)
26 september, Performance Eunice door Lisette Lombé en Cloé du Trèfle (Namen)
29 september, bundelvoorstelling Tourniquet van Quinten De Coene (Gent)
4 oktober, schrijfatelier ‘Le surréalisme et ses poètes’ (8+) (Namen)
17 oktober, Een literaire avond met Geert Buelens en Matthijs de Ridder (Duffel)
22 oktober, Voorselectie Franstalig slam-kampioenschap (Namen)
26 oktober, De Bestn vant Westn, West-Vlamse rapbattles (Brugge)
Nieuwe bundelpublicaties
Philippe Comant, Terrains conquis (Éditions Le Coudrier, september)
Alex Deforce, Tussenbruggen (PoëzieCentrum & l’Arbre à paroles, september)
Paul Demets, De schaamsoort (PoëzieCentrum, september)
Pascal Feyaerts, Racines de l’éphémère (Éditions Le Coudrier, september)
Dempsey Hendrickx, Dagdichter (Pelckmans, september)
Anne Provoost, Decem. Ongelegenheidsgedichten over asielzoekers (Querido, september)
Martine Rouhard, Guetter les embellies (Éditions Le Coudrier, september)
Siel Verhanneman, Wat wij doen dat heet bewaren (Arbeiderspers, september)
Nieuwe vertalingen
Igor Bobyrev (Oekraïene), Metro en Mobilisatie, vert. Pieter Boulogne (Leesmagazijn, augustus)
Prijzennieuws
Bob Vanden Broeck wint de Poëziedebuutprijs 2024 met zijn bundel de richting is richting omleiding.
Niet te missen
Beeldspraak #34 Bob Vanden Broeck in gesprek met Arno Van Vlierberghe over de richting is richting omleiding