In deze editie van Flemish Review de la Poëzie vind je:
Het meertalig, digitaal collagegedicht Vloedwolk van Ewoud Goethals
Een bespreking van CORPS, poreus van Nele Buyst door Hanna De Grave Loyson
Een overzicht van literaire evenementen (juli - augustus), nieuwe bundels en vertalingen
Een geschenkje voor de volhardende lezer
Op zondag 4 augustus is Flemish Review de la Poëzie te gast op Theater aan Zee. Benjamin De Roover, Astrid Dewaele en Mathijs Tratsaert gaan in gesprek met Zindzi Tillot Owusu en reageren op een videobijdrage van de Roemeense neerlandica Alexa Stoicescu. Tickets kopen kan hier. Het gesprek vindt plaats in KAAP om 11u.
Vloedwolk
door Ewoud Goethals
Het gedicht Vloedwolk kan je lezen op www.vloedwolk.be. Telkens je de pagina herlaadt, neemt de wolk een andere gedaante aan. De leeservaring is het best op een computerscherm. Ewoud schreef ook een essayistische inleiding, die je onder de afbeelding kan lezen.
Het zingt mij. Voorwoord bij Vloedwolk.
‘Er zit iets onredelijks in; lezers die plotseling gekontronteerd worden met een literaire vernieuwing of een gekompliseerd literair werk, hetzij poëzie of proza, terwijl de maker vaak een lang rijpings- en gewenningsproces of ontwenningsproces heeft ondergaan; tijdens de rijpingsperiode is hij met afwijkende ideeën, nieuwe technieken en dergelijke vertrouwd geraakt, de anderen verkeren nog in het stadium van ontregeling, dekonditionering. Niet alleen lezers, ook kritici en zelfs mede-eksperimentators hebben het in het begin vaak laten afweten.’
Zo begint Sybren Polet het nawoord bij zijn experimentele collageroman De geboorte van een geest (1974). In dat nawoord toont hij de behoefte om het creatieve proces, de opzet en de structuur van zijn werk te expliciteren. Ook ik voel die behoefte, omdat ik vrees dat sommigen het conceptuele collagegedicht Vloedwolk misschien met een zekere onverschilligheid zullen afdoen als een vrijblijvende gimmick, terwijl het voor mij een vruchtbaar, creatief proces was dat mij richting gaf tijdens een intense en onzekere periode in mijn leven: de overgang van studies naar werk, en de uitbraak van een pandemie.
Tussen september 2018 en nieuwjaar 2021 verzamelde ik het gros van de bekende citaten, aforismen, liedjes, oneliners, slogans, memes, spreekwoorden en dergelijke waaruit Vloedwolk bestaat. Ik stopte alle zinnetjes in een simpel Pythonscript, dat ze in willekeurige volgorde verdeelde in strofes van 10 regels. Gezien Vloedwolk uit een paar duizend citaten bestaat, zijn er bijgevolg een oneindig aantal mogelijke combinaties, en is elke versie uniek, steeds ‘nieuw’. Ik stuurde op 1 januari 2021 bij wijze van nieuwjaarskaartje een dertigtal versies in txt-bestanden naar vrienden, kennissen, en enkele literaire tijdschriften. Daarna belandde het in de schuif, bij gebrek aan respons doofde het vuur en kreeg ik andere interesses. Tot voor kort, nu Flemish Review de la Poëzie mij een platform biedt. Mathijs Tratsaert zette een website op en programmeerde het gedicht zo dat het verandert iedere keer de pagina herlaadt of opnieuw geopend wordt. Hij stelde bovendien voor om niet in strofes te werken, zoals ik aanvankelijk deed, maar het gedicht ook visueel te laten uitwaaieren als een steeds transformerende wolk.
Door de lessen van Lars Bernaerts aan de UGent leerde ik schrijvers als Ivo Michiels en Mark Insingel kennen. Ik was gefascineerd door hun taalkritiek. Ze leerden me aandacht te hebben voor het geweld dat schuilt in bepaalde vormen van versteend taalgebruik, zoals spreuken of aforismen, die een algemeen geldende waarheid lijken te verkondigen, terwijl hun geldigheid soms net heel lokaal, gesitueerd of relatief is en vooral te danken aan het feit dat ze zo goed klinken, retorisch overtuigend zijn of breed gedeeld worden. Het zijn zowel ‘dooddoeners’, die het denken stoppen, als ‘gemeenplaatsen’ of ‘commons’, stukken taal die ons verbinden, de lijm van een gemeenschap.
Een andere belangrijke gebeurtenis: de gastlessen van Johan Sonnenschein. Hij liet ons Novelty: A History of the New (2013) lezen. In dat boek betoogt Michael North dat ‘het nieuwe’ niet zomaar uit het niets ontstaat, maar ofwel door een omwenteling (het oude wordt terug nieuw) ofwel door een recombinatie, een nieuwe samenstelling van oude onderdelen (zoals bij DNA of een collage). Vooral dat laatste idee triggerde mij enorm, en ging een vruchtbaar verband aan met een gedicht dat hij ons liet lezen, en waar ik in de ban van raakte: N30 (2011) van Jeroen Mettes. Mettes liet zich inspireren door de new sentence-poëzie van LANGUAGE-dichters als Ron Silliman en Lyn Hejinian, lange prozagedichten waarin de syntactische en logische continuïteit doorbroken wordt door non-sequiturs, waardoor de aandacht van de lezer gevestigd wordt op de taal. Bij elke zin begint de lezer steeds opnieuw, de ene zin volgt niet vanzelfsprekend op de andere. Een immersieve lectuur wordt daardoor onmogelijk. Bovendien wordt de lezer uitgenodigd om een alternatieve samenhang te reconstrueren door actief verbanden te leggen met zinnen elders in het gedicht. Bijvoorbeeld tussen zinnen die eenzelfde patroon volgen of een echo of inversie bevatten van een eerdere zin. De lezer zou daardoor ‘nieuwe zintuigen’ krijgen, meer aandacht hebben voor de ideologische, schijnbaar transparante werking van taal. Het deed me sterk denken aan de taalkritiek van Ivo Michiels en Mark Insingel, een mogelijkheid om te ontsnappen aan taalverstenend geweld. Tegelijk maakte Mettes duidelijk dat waar een zin is, een wereld is, en dat een botsing van zinnen zoiets is als een ‘tekstuele wereldburgeroorlog’. Elke zin roept een concrete historische, politieke of sociale context op. Verschillende tijden, talen, maatschappelijke domeinen lopen door elkaar, zingen, dansen en raken slaags. Uit het botsen van discoursen ontstaat het nieuwe als een vonk?
We leven in een tijd waarin je jezelf moet verkopen, jezelf moet uitdrukken en jezelf zo groot mogelijk moet maken. We moeten origineel, interessant, ‘nieuw’ zijn. Ik heb het hier moeilijk mee. Ik vind mezelf niet interessant. Ik ben een gereserveerde West-Vlaming. Ik vind sociale media heel lastig. Ik raak er snel door overprikkeld. De ego-cultuur blokkeert me. Ik ervaar het vaak als taalgeweld, beeldgeweld, auditief-cognitieve gijzeling. (Hoor mij nu zelf bezig, ‘ik ik ik’). Tegelijk verveelde de overvloed aan autofictie en confessionele lyriek in de hedendaagse literatuur me toen nogal. Daarom voelde ik me enorm aangetrokken tot de uncreative writing-traditie die ik aantrof in Unoriginal Genius: Poetry by Other Means in the New Century (2010) van de geniale Marjorie Perloff, die dit jaar helaas is overleden. Walter Benjamins Passagen-Werk, Oulipo, concrete poëzie, LANGUAGE-poëzie, readymades en conceptuele poëzie: het zijn allemaal vormen van literatuur waaruit het ‘ik’ geweerd wordt, en expressie vervangen wordt door procedé. Zoals Tonnus Oosterhoff wilde ik het liefst verdwijnen in mijn tekst, en ‘ruimte maken’. Tegelijk besef ik nu dat een dergelijke houding iets geprivilegieerds heeft, en dat bijvoorbeeld leden van gemarginaliseerde gemeenschappen er alle belang bij hebben om hun stem te laten horen en zich uit te drukken.
Mettes probeerde zichzelf ook te laten verdwijnen in N30. Om zijn eigen subjectiviteit zoveel mogelijk uit te schakelen en ruimte te maken, redigeerde hij het gedicht voortdurend en herschikte hij zinnen: ‘willekeur als garantie voor absolute democratie’. Toch is Mettes daar volgens mij ondanks zijn gevecht tegen de interface en tegen interpretatie niet volledig in geslaagd. Misschien is het projectie, maar N30 is voor mij een heel persoonlijke, zelfs intieme tekst. Ik wilde het verder op de spits drijven, en mijn subjectiviteit nog verder uitschakelen dan Mettes door enkel te werken met readymades: ik schreef geen enkele zin zelf. Tegelijk liet ik ook de compositie los, en liet ik de schikking aleatorisch tot stand komen door een Pythonscript, daardoor geïnspireerd door Cent mille milliards de poèmes (1961) van Raymond Queneau, een werk dat uit 10 sonnetten bestaat die op bijna oneindige wijze gerecombineerd kunnen worden: steeds nieuw. Ik besef nu echter dat je nooit volledig kunt ontsnappen aan subjectiviteit. Op paradoxale wijze is Vloedwolk veel persoonlijker dan dit poëticaal-confessionele essay geschreven in de ‘ik’-vorm, net zoals je metadata veel meer over je vertelt dan een emotionele post op sociale media. Ik ben aanwezig in de selectie van de fragmenten, die zeggen iets over wie ik was tussen 2018 en 2021, en de nieuwe zinnen die ik toevoeg, vertellen iets over wie ik nu aan het worden ben vanaf 2024. Een ander persoon zou een heel andere Vloedwolk maken. Schrijven als glaner, als hoarding, als verzamelwoede, als encyclopedisme…
(als expressie?)
Aldus Polet in zijn nawoord: ‘Er is een veelvoud aan materiaal geraadpleegd en alleen al het kiezen kostte soms een bijna lijfelijke inspanning, afgezien van de emotionele uitputtingsslag. Daarom zijn die gekozen delen tijdelijk van mij, ze behoren tot mijn culturele bagage, maar omdat ze histories en van anderen zijn, zijn ze authentieker dan alles wat ik zelf hierover had kunnen schrijven.’
Er is namelijk een veelvoud aan materiaal om uit te kiezen, dagelijks komt er een vloed van taal, informatie en data op ons af. Tegelijk wordt er voortdurend data uit ons gezogen. Zoals Paul Stephens argumenteert in The Poetics of Information Overload (2015) probeert avant-garde poëzie zich steeds te verhouden tot nieuwe informatiesystemen. Moeten we mimetisch te werk gaan en de vloed nabootsen, of er net andere vormen voor in de plaats stellen om ons te handhaven in de aandachtseconomie, om ons aldus Mettes beter af te kunnen stemmen op het lawaai van de wereld? Zoals een vriend van mij die een proefschrift schreef over de verbeelding van het internet in de hedendaagse Nederlandstalige roman het mij verwoordde verwijzend naar Op de rok van het universum (2015) van Tonnus Oosterhoff: ‘Hoe leren we ademen onder water’?
Door mijn nieuwe interesse in vertalingen, culturele transfer, transnationale dynamieken en meertaligheid, opent zich een heel nieuwe dimensie waar ik mij eerder geen rekenschap van gaf: de meertaligheid van Vloedwolk. Al is die meertaligheid relatief, en besef ik wel dat Vloedwolk in feite niet zo onbegrensd is als ik me inbeeldde. Een groot deel van de citaten is Angelsaksisch, bijna alles komt uit Westerse bronnen, en de niet-Westerse citaten zijn gemedieerd door Westerse bronnen. Hoe komt dit? Hoe bereikten die stukken taal mij? Wat zegt dit over mijn eigen grenzen en gesitueerdheid? Over de relaties tussen de talen in dit gedicht? Hoe bepaalt mijn identiteit als Nederlandstalige, Vlaams-Belgische, witte, mannelijke, cis-gender, heteroseksuele, katholiek opgevoede, hoogopgeleide, links-progressieve, late millenial uit de lagere middenklasse van Brugge welk taalmateriaal ik al dan niet bewust tegenkom, waar ik toegang tot heb, waar ik aandacht voor heb? Het doet me tegelijk beseffen dat versteend taalgebruik tegelijk het meest mobiel is. Een complexe zin reist niet ver, laat staan een zin uit een perifere taal. Toch is poëzie per definitie globaal, zoals Jahan Ramazani betoogt in Poetry in a Global Age (2020). Je kunt geen potlood maken zonder grondstoffen te halen uit alle hoeken van de wereld. Hetzelfde geldt voor poëzie, hoe lokaal ingebed die tegelijk vaak ook is: ‘The making of a poem, as of a pencil, amalgamates, reshapes, and compresses materials that span large swaths of the globe’.
Recent kreeg ik de kriebel om opnieuw te verzamelen en misschien ook andere, kleinere versies van Vloedwolk te maken, deze keer met een persoonlijke compositie, of als onderdeel van een verhalende proza tekst zoals bij Polet. Hoe dan ook blijf ik www.vloedwolk.be aanvullen, zodat het een tekst in voortdurende wording blijft.
On recommence. I am at the crossroads, en zij slaan een weg in, en tu te perds, en het zingt mij.
‘I just started doing this thing between remembering and imagining’: notities over Corps, poreus van Nele Buyst
door Hanna De Grave Loyson
I
wortelpunten voelen / aan het donker waarheen / de beste kans / op bewegen bestaat / [...] overleggen stuurloos / en talrijk / – stem, stem, tegenstem –
De bezetting van het inmiddels ontruimde universiteitsgebouw in Gent, door de bezetters vernoemd naar de Palestijnse dichter en professor Refaat Alareer, vormt de achtergrond van mijn eerste, vluchtige ontmoeting met Corps, poreus.
Net opengeslagen moet de bundel mijn aandacht voorlopig nog delen met wat er rondom ons gebeurt. Een vaalwit tentzeil scheidt mij, scheidt mij niet, van een krioelend, woelig leven. Lees me niet verkeerd — ‘woelig’ is het hier door de omstandigheden waarin ook deze bezetting bestaat: de dreiging te worden opgedoekt nog voor de eisen zijn ingewilligd, en bovenal de aanhoudende genocide op het Palestijnse volk. Deze plek zelf komt me echter voor als het oog van de storm. Een onophoudelijk samenleven en -werken, taken en middelen delen, navigeren tussen talen en ervaringswerelden die hooguit gedeeltelijk overlappen. Tijdelijke, broodnodige allianties.
Corps, poreus gedijt gelukkig prima onder mijn gespleten alertheid. Ze lijkt me zelfs aan te moedigen één oog te houden op wat zich buiten mij om voltrekt. Op het blad vind ik namelijk een even woekerend samenkomen, een ‘flirt met gemeenschap’, een improvisatie in wisselende formaties. ‘Binnen- en buitenkant / van dit gedicht, portaal’. Deze poëzie lijkt mee te deinen op een vraag die me de afgelopen weken heeft achtervolgd: wat groeit er nog uit dit precaire, bedreigde samenkomen?
II
Organische en anorganische / lijnen smelten samen, / zingen een breekbare melodie, / een tenger, poreus verhaal.
Op haar kaft lees ik dat de bundel ‘een reis langs het gekende leven’ maakt, waarin een taal op zoek gaat naar herkenning en bewoonbare grond. Ik denk aan een zin uit eerdere tentlectuur – Chelsea Girls van Eileen Myles – en beeld me in dat de taal van Corps, poreus iets soortgelijks tegen me zegt voor ze aan haar reis begint: I just started doing this thing between remembering and imagining.
De reis lijkt een zwerftocht, een vaste bestemming is er niet. Snelwegen en lineaire geschiedenissen worden vermeden: ‘Er zijn geen lijnen die niet kronkelen / of vertakken’. Voortgestuwd door een urgentie die niet veel meer is dan pure overlevingsdrang, volhardt de taal ‘even zorgeloos als wankel’. Zo is de bundel als het dradig netwerk van schimmels dat ze beschrijft: ‘Net gebaard tekent / zich een uitgestrekte kaart / vol klare, levenslustige / grondlijnen’, waarbij ‘een plan ontbreekt, / niet de daden.’
III
Wat heb je aan de taal als daad?
In mijn achterhoofd weerklinkt wetenschapsfilosofe Donna Haraway: ‘I think my proliferating words and figures are flesh and do a lot of things’. Ook in Corps, poreus wordt de taal en de beelden die zij oproept tastbaar, haast vleselijk gemaakt –
‘Onaffe zinnen liggen en zwellen, / zuigen zich vol, weven zich vast / in tapijten nieuw leven’.
Het symbolische wordt van haar sokkel gesleurd. Waarna het zich zoekend en gravend tussen het gewriemel op aarde begeeft. Hier is de taal bezig zich te bevrijden van een antropomorf denken, laat ze gretig geijkte narratieven achter zich: ‘Tongen en talen’ worden ‘hallucinaties zoekend naar de uitgang / in vooruitgang’.
Het gniffelen drukt mijn ribben door het kampeermatje heen. Dit is een flirt van de taal met het organische. Waarin deze naar elkaar toegroeien, symbiotisch verstrengelen, één worden zoals ‘voor de fragmentatie’; waarin ‘thema’s die leven, / elk leven, verticaal doorkruisen’.
IV
steeds dunner wordende / populaties koesteren / herinneringen.
eik, beuk en berk / zijn gastvrouw / voor uitstervende emoties, / delen de rouw / die vluchtigere soorten / enkel van horen zeggen / kennen. / Oude stammen / worden gedwongen / in hun verlangen te wonen.
‘Death is not the problem’, echoot Haraway opnieuw, ‘but cutting the tissue of ongoing-ness is.’
Wat ik vind in Corps, poreus: een zinnelijke cartografie van dit weefsel, haar worsteling tussen voortbestaan en verdwijnen. Het rouwregister van wat we dreigen te verliezen wordt aangelegd. ‘De schors wordt / haar verleden niet. / Stammen verdwijnen.’ Wimpermos, fors rijpmos, groot takmos sterven uit.
Ergens in de marge van mijn kopie gekrabbeld: BAD maps appear to be about things-in-themselves; GOOD maps index cartographies of struggle. Toegegeven, ik word geteisterd door een bijna paranoïde wantrouwen voor het planmatige. En toch: al te vaak geeft de kaart niet toe dat ze een projectie is van de belangen van haar maker, van een gesitueerde historische praktijk. Al te vaak doet ze zich als transparant en zuiver referentieel voor. Dat zijn god tricks, en dat weet ook Nele Buyst. Wanneer zij ze schrijft, doen de Latijnse namen van planten en bloemen me denken aan de grote, platte stenen in mijn achtertuin. Als ik ze ophef, zie ik het leven wemelen.
Dit, oreer ik tegen iedereen hier die me horen wil, fascineert me. Hoe Nele Buyst een affectieve relatie met de organische omgeving zoekt doorheen poëzie, doorheen de taal; een relatie die weg blijft van hiërarchische cartografie en toch een in-kaart-brengen-van is. Of hoe het beschrijven hier nog geen inschrijven is.
Er bestaat een uitgewrongen maar volhardend verhaal, waarin we steeds voor dezelfde keuze komen te staan – als was het een slecht ontwikkelde interactieve game. Vooruitgang of apocalyps. Vooruitgang of apocalyps. De plot ligt bij aanvang al vast, en wacht ons op als wat dichter Bert Schierbeek ooit verwoordde als ‘een doel, een uitkomst, een ondergang’. Maar Nele Buyst maakt van rouw nog geen impasse. Corps, poreus toont zelfs de grenzen van de menselijke verbeelding als permeabel: in haar uitgelaten vlucht ligt de ondergang net zo min vast als het doel. ‘Je bent gerucht / voor je toekomst wordt, / Je bent schimmige beelden / vol mythe of mogelijkheid.’
Een onherbergzaam klimaat, ‘uitgeput, / verzwakt, / verdwaasd’, wordt zo gepareerd: ‘op de randen / van beschadigde waters, / luchten, landen, / in de tunnels, / grotten, / van haar nachtelijke begeerte / groeit – embryonaal, maar wezenlijk – / een emotie.’
Het klassieke Grieks kent twee woorden voor 'nieuw': neos en kainos. Neos is net verschenen, wat geen geschiedenis kent. Kainos is een tijdreizend, klonterig ‘nu’. Het komt van ver en toont zich als het bijzondere, het afwijkende – waardoor het ‘nu’ zich onderscheidt van het ‘net-hiervoor’. This thing between remembering and imagining. Corps, poreus prikt grenzen lek, laat obstakels in vlammen opgaan, legt netwerken en verbindingen aan waarin dit stoffige nu kan verschijnen, kan delen wat het weet —
‘geërfde verhalen ontkiemen / rijpen, de bodem lost grip. / De grond gaapt beloftevol open.’
Overzicht van evenementen en publicaties
Literaire evenementen
23 juli, Poetry Slam x Vriendenmatch = Vriendenslam, met onder meer Loeke Vanhoutteghem (Gent)
28 juli, Grondstof, met Hanna De Grave Loyson, Dries Josten & Jan van Houwelingen (Gent)
2 augustus, Literaire avond met Paul Demets (Jabbeke)
2 augustus, Apéro poëzie met Marie Vinck en Erwin Hurenkamp (Oostende)
2 augustus, Ik hou van Oostende omdat… met Jan Ducheyne (Oostende)
6-8 augustus, Wonderwoorden met Sylvie Marie, Lisette Lombé en Tom Marien (Oostende)
7 augustus, Apéro poëzie met Spinvis en Bob Vanden Broeck (Oostende)
8 augustus, DUNK@TAZ, podium voor jonge woordkunstenaars (Oostende)
9 augustus, Apéro poëzie met Bavo Buys & Hannah Chris Lomans (Oostende)
15 augustus, 123-piano met Jonas Bruyneel (Gent)
19-23 augustus, schrijfatelier ‘Traces de l’été’ met Marie Darah (Brussel)
24 augustus, Uitreiking van de Poëziedebuutprijs met onder andere Bernke Klein Zandvoort (Watou)
Nieuwe bundels
René Daumal, Il suffit d’un mot (juni, MaelstrÖm ReEvolution)
Jan Baetens & Marie-Françoise Plissart, Mon jardin des plantes (juni, Impressions nouvelles)
Michel Ducobu, L’ombre de l’aube (augustus, Éditions Le Coudrier)
Nieuwe vertalingen
Ewa Lipska (Polen), Averij aan de wereld, vert. René Smeets, Maarten Tenbergen en Kris Van Heuckelom (juni, uitgeverij P)
Prijzennieuws
Philippe Leuckx wint Le prix François Coppée 2024 met zijn bundel Le traceur d’aube (Éditions Al Manar).
Salvatore Adamo wint La grande médaille de la chanson française 2024 voor zijn lyrisch oeuvre.
Niet te missen
Katelijne De Vuyst, Het witte huis in Anderlecht - Musée Maurice Carême (reportage) (Poëziekrant nummer 3, 2024)
Carl De Strycker, Is hier écht zo weinig talent? Nieuwe literatuurgeschiedenis negeert Vlaamse auteurs (over ‘Schrijversmythen’ van Sander Bax) (De Standaard, 1 juni)
Bedankt voor de docu tip!