In deze editie van Flemish Review de la Poëzie vind je:
Jacques Sternberg, de intergalactische idioot
vertaald en ingeleid door Ewoud Goethals
Per toeval ontdekte ik Jacques Sternberg in een boekhandel in de Marollen tijdens een zomerse zwerftocht door Brussel. De boekhandelaar raadde mij L’Employé (1958) aan. ‘Un grand classique de la littérature belge’, verzekerde hij. Klassiek was die roman allerminst, eerder een literaire splinterbom. Vorig jaar mocht Sternberg op een beetje aandacht rekenen in Franstalig België ter gelegenheid van zijn centenaire, met onder andere een mooi stuk in Le Carnet et les instants. In Vlaanderen daarentegen is hij compleet onbekend.
Nochtans werd Sternberg in 1923 in Antwerpen geboren in een Pools-Joods diamantairsgezin, maar hij week zoals zoveel Franstalige schrijvers al snel uit naar Parijs, waar hij deel uitmaakte van de internationale neo-avant-garde. Zo schreef hij een scenario voor Alain Resnais, en had hij banden met de Mouvement Panique, een kunstenaarscollectief opgericht door Roland Topor, Fernando Arrabal en Alejandro Jodorowsky. Is Sternberg Pools, Joods, Vlaams, Belgisch, Frans, kosmopoliet? Hij is vooral ongrijpbaar, ook qua genre: Science-fiction? Nouveau roman? Microfictie? Erotica? Groteske? Kafkaësk absurdisme? Littérature fantastique? Surrealisme? Hij is een ‘intergalactische idioot’, een veelschrijver (1500 verhalen!), een kattenmens, een zeilfanaat en een literaire anarchist. Hiermee is hij een generatiegenoot van verwante tegendraadse Vlaamse schrijvers als Gust Gils en Hugo Raes.
Tijdens WOII komt hij in een concentratiekamp terecht, wat hij door een bizar toeval overleeft: een bewaker verbrandt zijn dossier en laat hem ontsnappen. Het tekent zijn wereldbeeld en literatuur: door en door zwartgallig en misantroop, maar evengoed speels, rebels en grappig. Absurdisme en zwarte humor als wapen tegen een wrede wereld waarmee hij een eitje te pellen heeft.
De bundel 188 Contes à regler (1988) heeft de structuur van een abécédaire, en werd geïllustreerd door niemand minder dan de Franse artistieke duizendpoot Roland Topor. Het lijkt een boekhouding van alles wat misloopt in de jaren ’80: nucleaire dreiging, ecologische kaalslag, werkloosheid, bureaucratie, roofkapitalisme, verrechtsing... Tegelijk waren de spoken van de twee wereldoorlogen en de holocaust er in rond. God is onverschillig of chagrijnig. Mensen koloniseren het heelal, leggen de duimen tegen marsmannetjes, worden de slaaf van hun eigen technologie, of vernietigen zichzelf. Dan steekt Sternberg weer de draak met de eigentijdse megalomanie, de schrijverscultus, of de Franse natie. Alles staat op losse schroeven: tijd, ruimte, logica, identiteit. Sommige verhalen verouderden slecht, andere zijn griezelig actueel. Ik selecteerde en vertaalde enkele van de meest gebalde verhalen uit de bundel, die je kunt lezen als prozagedichten, moppen of parabels.
De Aankomst
In een ver verleden hield men steeds vol dat de aarde plat was. En in volle twintigste eeuw, het bronzen tijdperk van de ruimtevaart, beweerden ze dat er geen leven was op Mars. En toch, deze bewering werd volledig verpulverd aan het begin van de eenentwintigste eeuw. Een authentieke raket afkomstig van Mars werd gesignaleerd op alle radarsystemen, ze naderde de Aarde, en landde zachtjes in een buitenwijk van een grote Europese stad. Uit de raket, omsingeld door een menigte kijklustigen, kwam een twaalftal marsmannetjes tevoorschijn. Ze waren niet bepaald impressionant, helemaal niet bijzonder. Ze leken zelfs verdacht hard op joviale handelsvertegenwoordigers: babbelachtig, minzaam en volledig relaxed.
‘Komen jullie van ver?’ vroegen de Aardlingen beleefd, maar ook argwanend.
‘Wij komen vele lichtjaren hiervandaan, van een bewoonde planeet genaamd Aarde. Wij zijn Aardlingen.’
‘Aardlingen van de Aarde! En waar zijn jullie nu dan?’
‘Wij zijn aangekomen op Mars’, antwoordden ze andermaal doodgemoedereerd.
De Beslissing
Of ze nu bescheiden waren of zelfzeker maar onbekwaam, in deze multinational kregen de sollicitanten uitsluitend te maken met een computer.
Die legde hen op de rooster, pyscho-analyseerde hen, lokte hen in de val en woog hen, onderzocht nauwkeurig alle facetten van hun profiel als toekomstig werknemer.
Het duurde enkele jaren voor men doorhad dat de computer zijn finale besluit nam op basis van een simpele kop of munt.
Conservatie
Deze schrijver was niet zozeer bang voor de dood, vooral het idee een feestmaal voor de wormen te worden zat hem dwars. Hij bepaalde daarom in zijn testament dat hij gebalsemd moest worden, zoals men nog geregeld deed in de eenentwintigste eeuw wanneer iemand een zekere naam en faam verworven had.
Hij wist wel dat hij niet bekend genoeg was voor een stolp in de publieke ruimte. In plaats daarvan preciseerde hij dat hij aan zijn bureau wou blijven zitten. Zijn weduwe respecteerde zijn laatste wensen, en plaatste hem aan zijn werktafel. Hij staarde waardig naar zijn typemachine, een beetje stijfjes.
Er was toch enige verbazing toen hij na enkele maanden in alle stilte een postume roman klaar had.
De Deserteur
Hij was altijd een overtuigd pacifist geweest.
Tweeëntwintig was hij toen hij gemobiliseerd werd aan het begin van een wereldoorlog, en poogde tevergeefs voor een gewetensbezwaarde door te gaan. Bij wonder was hij er onderuit kunnen muizen naar een neutraal land.
Het was dus niet zonder verrassing dat hij op een dag een foto zag met zijn naam eronder in een geschiedenisboek waarin men sprak over zijn heroïsche dood op het slagveld, terwijl hij als kapitein zijn manschappen aanvoerde.
Hij sloot het boek, las de titel, en zag dat hij Een beknopte geschiedenis van de toekomst in handen had.
De Fout
In den beginne was er die oorverdovende knal in de duisternis die men de big bang noemde. God besefte met verblindende luciditeit dat zijn creatie een kosmisch avontuur was die op een dag onafwendbaar zou leiden tot de geboorte van de mens. Verschrikt door de absurditeit van zijn daad bracht hij zichzelf tot ontploffing.
De Holocaust
Voor Louis Scutenaire, die stelt: ‘Het bestaan van God gaat alleen hemzelf aan.’
God staarde naar het oneindige, draaide zich toen furieus om naar de Aarde.
In Godsnaam! brulde hij. Jullie breken mijn hoofd met jullie gebeden, jullie kantieken, en jullie geschriften over mij. Bijna tweeduizend jaar geleden al vroeg ik jullie om mij met rust te laten. Genoeg! En met een razend gebaar bracht hij die planeet tot de rand van de afgrond, reduceerde hij haar tot kruimels.
God heeft inderdaad nooit gehouden van lawaaierige kinderen.
Hout
Toen kwam de dag waarop een zo banaal materiaal als hout zeldzaam werd, zeer zeldzaam, want men had alle bossen van de wereld geplunderd en kaalgeslagen.
Hout werd het nieuwe goud, en men recupereerde alles wat ooit in hout was vervaardigd, meubels, deuren, rekken, en overal bouwde men fabrieken om die tonnen hout om te zetten in ruwe grondstof. Toen produceerde men op artificiële wijze miljarden kleine boompjes, en herbeboste men de vlakten en de valleien. Zo waren er opnieuw bossen om te exploiteren in een nabije of verre toekomst.
Insecticide
Het kleine ruimteschip kwam terug van een onbelangrijke missie op een verre planeet. Het ging net landen op zijn basis toen de bemanning in de gootsteen van de kookhoek grote insecten ontdekte van buitenaardse origine, van dichtbij leken ze wel scarabeeën. Prompt haalde men de immer efficiënte insectenspray boven.
Na de landing vond men in het ruim van het schip vier skeletten, tot het bot aangevreten door miljarden insecten die krioelden tot in de kleinste hoekjes.
Bleek dat de gebruikte insecticide zijn uitwerking niet gemist had: het deed de carnivoren niets. Integendeel, het voedde hen, gaf hen vitaliteit. Ze vermenigvuldigden zich in een verschroeiend tempo.
Immersie
Steeds gewaagder, steeds dieper, steeds sneller, verder of hoger! Dat was sinds lang het heilige devies van deze eeuw, vooral in de wereld van de exploitatie.
Zo kwam het dat in 1998 een bathyscaaf, verdwenen in een abyssale kloof in de Stille Oceaan, terug opdook in een Vlaams bietenveld.
Het Kantoor
Na anderhalve eeuw interstellaire ontdekkingsreizen ontdekten de Aardlingen in een uithoek van een vergeten sterrenstelsel een planeet die bewoond werd door arbeidende humanoïden. Net als de mens werden zij geplaagd door kantoorwerk. Een treurige activiteit waar men elders nooit van gehoord heeft. Toch was er een klein verschil: zondag was een werkdag, de andere zes dagen hadden ze verlof.
Loterij
Zowel met de handel als met de industrie ging het steeds slechter. Veel bedrijven gingen failliet, winkels sloten voorgoed hun deuren en werk vinden, zelfs onderbetaald, werd steeds problematischer. Toen lanceerde de overheid met veel bombarie een nationale loterij met een prijs voor slechts tien gelukkigen: een stabiele job als ambtenaar in een van de ontelbare stempelkantoren, want die schoten zowat overal als paddenstoelen uit de grond.
Netwerk
Verslaafd aan de relatienetwerken die hij capteerde op zijn Minitel, verspilde hij zijn avonden aan vruchteloze peilingen. Bovendien was hij het beu om oproepen te beantwoorden van steeds weer andere domme meisjes zonder smaak of verbeelding.
Op een nacht ontwaakte hij uit een nachtmerrie. Toen hij een glas water ging drinken was hij nogal verbijsterd toen hij zag dat zijn Minitel autonoom functioneerde. Hij ontving en verstuurde onvermoeibaar opvallend coherente berichten, want ze hadden allemaal dezelfde geadresseerde, die op hetzelfde ritme antwoordde, en hun uitwisselingen werden steeds passioneler, op een kuise, zelfs poëtische wijze.
Gefrustreerd moest de arme man toegeven dat zijn Minitel veel gevoeliger was dan hij, want het apparaat was verliefd geworden en wist het ook te zeggen.
De Oppositie
Bij de algemene verkiezingen in 2005 behaalde links zijn tot nu toe meest verpletterende overwinning met 75 procent van de stemmen.
Deze uitslag was moeilijk verteerbaar voor alle hoge vertegenwoordigers van rechts, bijna alle reactionaire CEO’s en het gros van de directeurs van multinationals gingen in staking. Exact zoals het proletariaat, vroeger.
Toen kende het land een ongeziene bloei.
Het Record
De olietanker die pas werd afgeleverd van de werven was cutting edge technologie, de koning van de zee. Hij bereikte een kruissnelheid van 70 knopen en had een laadruimte van 130.000 tonnen petroleum. Waarvan het schip meer dan de helft verbruikte wanneer het op zo performante wijze de oceaan overstak.
De Ratten
Ze hadden hun coup reeds lang gepland, en op een ochtend gingen ze simultaan over tot actie. Massaal.
De ratten klommen uit hun onderaardse rioolwereld, en vielen de beschaving aan, een reusachtig leger dat door de coulissen van de hoofdstad golfde. De ratten wisten waarheen, en dat bewezen ze door de elektrische centrales te saboteren om de stroom plat te leggen: essentieel voor de mens, nutteloos voor hen. Vervolgens veroverden ze de hubs van de voedingssector, en gaven zich over aan een plundering zonder weerga. Ze waren niet onoverwinnelijk, maar hun kracht school in hun getal. De plek van een dode rat werd onmiddellijk ingenomen door tien andere agressieve, springlevende ratten. De aanvankelijke paniek van de stedelingen werd al vrij snel een algemene hysterie, gevolgd door horror en walging.
Dit alles gebeurde tijdens een hittegolf in juni, waardoor de stad in een groot inferno van toxische walmen veranderde, in een oververhitte gebetonneerde merde van vervuiling die elke kubieke centimeter stilstaande lucht opvrat.
Tegen alle verwachting in zag men diezelfde avond de vergiftigde ratten terug naar hun riolen kruipen, halfdood en stikkend. Ze kwamen nooit meer terug naar de oppervlakte.
Je moest nu eenmaal een mens zijn om in de open lucht dergelijke levensomstandigheden te kunnen verdragen.
De Terugkeer
Op een winteravond keerde het dynamische, jonge kaderlid terug naar zijn banale, welgestelde buitenwijk. Hij was tamelijk verontwaardigd toen hij zag dat een stelletje armoezaaiers met teer grote zwarte kruisen op de deuren van bepaalde huizen schilderden. Ook op zijn deur! Hij geloofde zijn ogen niet, vroeg wat dit moest betekenen, en verloor zijn verstand: door een onbegrijpelijke kortsluiting in de tijd was de volledige buurt getroffen door de pest.
Uitverkoop
Frankrijk had reeds over de hele wereld alles verkocht wat haar reputatie maakte: de Eiffeltoren, haar wijngaarden, de Côte d’Azur en Corsica, haar televisie-uitzendingen, het graf van Napoleon en de Arc de Triomphe, haar uitgeverijen, het Louvre en de Mont-Saint-Michel, haar ministeries, de Académie française. Er restte haar enkel nog haar eigen vlag te verkopen. Aan de Nederlanders natuurlijk, die genoeg hadden van hun eigen rood, wit en blauwe horizontale strepen, en dat minder chic vonden dan de Franse vlag.
Het Verleden
De confrontatie tussen de manifestanten en de oproerpolitie dreigde heftig te worden. De laatsten stelden zich op om tot de aanval over te gaan. Klaar voor het teken grepen ze hun schilden en lieten ze hun vizier zakken, wat hen een vage allure gaf van middeleeuwse ridders. Ze rukten snel op in dichte gelederen, en kregen de volle laag: een moordend salvo pijlen suisde hen tegemoet uit de krochten van de tijd.
Verspilling
De vergadering van de twee regeringsleiders op de politieke top liet zijn sporen na op de wereld: ze maakte een einde aan de koude - maar karaktervolle – oorlog die al meer dan 40 jaar woedde tussen de USSR en de VS. Beide gingen principieel akkoord met een volledige ontwapening die zonder twijfel urgent werd, want de nucleaire neurose dreigde beide landen in de vernieling te storten. Ze namen het besluit om alle raketten te ontmantelen die tegenover elkaar geplaatst stonden op Europese bodem. Dit systematisch destructieprogramma zou uitgevoerd worden binnen een termijn van drie jaar.
Maar de militairen hadden niet dezelfde kijk op de zaak, en konden een dergelijke verspilling moeilijk accepteren, vooral niet omdat de deadline pas binnen drie jaar verstreek. Daarom bedrogen de partijen elkaar wederzijds, en begonnen ze datzelfde jaar elke nacht op hetzelfde moment massaal raketten op elkaar af te vuren.
‘Wat moet ik met die poëzie?’ Een poëtica
door Benjamin De Roover
Deze tekst werd geschreven in het kader van Vers van het mes, een programma van De Buren en Perdu, en voorgedragen in boekhandel Paard van Troje op 13 april 2024 te Gent.
Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem
ploem ploem
dag stoel naast de tafel
dag brood op de tafel
dag visserke-vis met de pet
pet en pijp
van het visserke-vis
goeiendag
DAA-AG VIS
dag lieve vis
dag klein visselijn mijn
Wat moet ik met die poëzie? Een kleuter ben ik, in felle jaren ‘90-kleertjes dartel ik rond en mijn vader leert mij ‘Marc groet ‘s morgens de dingen’ van Paul Van Ostaijen opdreunen. Mijn vader, in mijn herinnering een enorme man met enorme handen, schildershanden, heeft een zwak voor het gedicht, dat hij, zo vermoed ik, in zijn studentenjaren op de kunstacademie van Antwerpen heeft leren kennen. Hij heeft het op een klein briefje overgeschreven, en verlucht met zijn eigen pentekeningen van het ventje met de fiets op de vaas met de bloem, van het visserke-vis, van de pijp, van de pet, van de visselijn mijn. Oost-Vlaams licht valt via de veranda het huis binnen op het gedicht, mijn vader en ik. Het begint. Poëzie is, in de eerste plaats, Paul Van Ostaijen, die Vlaamse komeet. Een tweede gedicht, een lied. Het is het deuntje van de lokale ijscowagen, Het is het onofficiële stadslied van Zottegem, waar ik geboren ben en de eerste 19 jaar van mijn leven doorbreng. Emiel De Meyer, werknemer bij Sabena, lokaal beter bekend als Miele, een Bob Dylan uit de Vlaamse Ardennen, bezingt het leven van de werkende forens, afhankelijk van Brussel voor het behoud van spijs en lijf:
Vijf uurn in de morren en de wekker lupt weer af, rap ‘n zatte kaffee en de bootbozze in mijn and / de treintses stoan te wachten mee ijsblommekes versierd en gelijk sardientses noar d’huufdstad van den belziek.
Een van die forenzen die Miele bezong was mijn moeder. Elke dag pendelde ze tussen Brussel en Zottegem en ze werkte hard maar wat ze ook deed was lezen. Ze leest veel. In mijn groeijaren passeren Stieg Larsson en Donna Tartt de revue, maar ook stapels kranten en tijdschriften: De Morgen, Libelle, Flair (dat ze speciaal voor mij koopt) en Humo. Ik doe mama na en lees. Ik doe alsof ik de dikke boeken van mama echt lees, leer vooral voor het eerst alleen te zijn met de pagina. Humo begeestert me, ik ontwikkel als kind de gewoonte het van achteren naar voren te lezen, begin altijd met het surrealisme van Kamagurka en Herr Seele, dan de muziekpagina’s, dan de stukken over film en boeken. Dit doe ik jarenlang. Als puber lees ik op een dag over een verfilming van Jack Kerouacs On the road. Ik lees On the road. Iets in mijn suburbane zelf wordt opgebroken oftewel een puberjongen begint te dromen zoals zovelen voor hem. Eén personage fascineert me het meest, niet Dean Moriarty maar de dichter, Carlo Marx, Carlo Marx bestaat echt en heet Allen Ginsberg. Online vind ik een gedicht van hem, het heet Howl. Een derde gedicht. De ingewijde krijgt lippen.
Poëzie is de kwetsbare belofte van heroïsch leven. 17 ben ik en de Noord-Amerikaanse poëzie belooft een vluchtroute naar elders. Ginsberg is een bard die me totaal overrompelt met zijn ode aan de verschoppelingen en die halve genieën die hij bemint en ten onder ziet gaan, die hij heilig verklaart en bewaart in het amber van zijn woordenstroom, who
passed through universities with radiant cool eyes hallucinating Arkansas and Blake-light tragedy among the scholars of war,
who were expelled from the academies for crazy & publishing obscene odes on the windows of the skull,
who ate fire in paint hotels or drank turpentine in Paradise Alley, death, or purgatoried their torsos night after night
with dreams, with drugs, with waking nightmares, alcohol and cock and endless balls
etcetera etcetera.
Ik heb Howl uit het hoofd geleerd, heb het overgeschreven, heb het geïmiteerd en die imitaties via MSN rondgestuurd. Mijn eerste echte lezer is een meisje dat Roxane heet. Ik zal haar nooit fysiek ontmoeten. Vanuit Zottegem hef ik Howl-doordrukken luidkeels aan. Laat het klinken over de sporen waar de NMBS-treinen hun oude geblutste lichamen laten rusten. Ik laat het gedicht mij lijden en neem de trein, eerst naar Gent, dan naar Antwerpen, dan naar Amsterdam. Mijn banale laaglandse reisverhaal, aangedreven door poëzie.
Gent, leerjaren. Op de kosten van mijn hardwerkende ouders te lang als student blijven voortbestaan. Dichter willen zijn, me bij Auw La aansluiten, dichter worden. Als ik heel eerlijk ben over die eerste gedichten die ik in de Gentse jaren schreef met een combinatie van domme arrogantie en groeiend, enigszins geïnformeerd zelfvertrouwen dan zie ik ze vooral als de neerslag van een leef- en leerproces. Hugo Claus en Hugues C. Pernath infecteerden me. Maar qua vorm, vooral de Amerikanen, niet alleen Ginsberg, maar ook de dichters van de Objectivist-generatie, New York School-dichters en de Bay Area, leerden me stilaan een politieke lokaliteit voorop te stellen. De Claus- en Pernath-imitaties wisselden stilaan af met lange gedichten waar ik een poging deed verslag te doen van mijn verschuivende heden in Gent. Ik werd politiek en ik werd verliefd. De protesten waar ik aan deelnam, de boeken die ik las, de romances en relaties die zich voltrokken, het testen en hergebruiken van de taal die op me afgevuurd werd. Dingen verschuiven, verbrokkelen, Wie breed genoeg steelt, kneedt er uiteindelijk wel iets eigens van, hield ik mezelf voor. Uiteindelijk ook een les van Van Ostaijen. Samen met Casper Burghgraeve schreef ik een gedicht dat dubstep gebruikte zoals Van Ostaijen jazz, eindpunt, kristallisatie van de leerjaren.
‘Ken je de woordvoerder van Bart De Wever, Joachim Pohlmann, die schrijft romans, wist je dat?’ zegt een vriend op een dag. Als scholier had ik alles wat specifiek als Vlaams werd benoemd pertinent afgewezen, vanuit het idee dat dat rechts en dus onkies was. Als student en dichter kwam ik tot het besef dat dat een zwaktebod was. Ik moest de traditie beter kennen dan rechts, zodat ze niet de met het simpelste gemak claim konden leggen op al wat zij automatisch doodslaan of klasseren als erfgoed. Er waren tegentradities om op te pikken, werken om schuin te lezen, zelfs al zag het er electoraal steeds slechter uit. Toen al. Where hope ends, history starts zei Jasper Bernes, één van de Bay Area-dichters die ik gretig las. Pohlmann, ondertussen kabinetschef cultuur, werd een productief vijandbeeld.
Nog voor ik naar Amsterdam kwam, was voor mij, paradoxaal genoeg, de centrale vraag geworden: Wat is een Vlaamse dichter, wat is een Vlaamse dichter vandaag, wat maakt een Vlaamse dichter? Het spook van Dirk Van Bastelaere begon me te bekruipen. Van Bastelaere, die ook op een bepaald moment in een functie bij N-VA zijn antwoord vond, kort nadat hij net met Hotel New Flandres, zijn felrode testamentaire boek, het meest fel beargumenteerde en versplinterde antwoord op de vraag ‘wat is Vlaamse poëzie’ had gegeven. Mijn eigen talige traditie bracht andere problemen mee dan de opening van de horizon met Engelstalige middelen die ik eerder had ervaren.
Covid kwam. Onverhoeds verhuisde ik naar Antwerpen. Mijn lange documentaire gedichten van de Gentse jaren werden onmogelijk gemaakt. Protesten en vrienden verdwenen. Mijn leven verschrompelde en mijn gedichten ook. In de laatste reeks die ik in die lijn schreef, Opwachtingen,, schenen mijn Amerikaanse invloeden uitgeput. Een breuklijn. Ik viel stil en moest opnieuw beginnen.
Samen met Mathijs Tratsaert, sinds jaar en dag een mentor en een vriend, gingen we te rade bij een oudere generatie. We richten samen met Astrid Dewaele, dichter en vertaler, een nieuwsbrieftijdschrift op, Flemish Review de la Poëzie, om anderen deel te laten nemen aan ons onderzoek naar de geschiedenis en de toekomst van de Vlaamse poëzie. We spraken met Patrick Conrad en Lucienne Stassaert. Beiden dichters die zich, eerlijkheidshalve, nooit met die term zouden bekleden. En toch waren ze net als Mathijs en ik door Vlaanderen en België gevormd. Toch noemden ze zich allebei schatplichtig aan Van Ostaijen.
Ik sta vandaag voor jullie met in mijn handen mijn tijdelijke antwoord. Ik, als links Vlaams dichter, ben een dichter die zich op Belgische archieven wil beroepen, op Belgische condities, het Belgische verleden. Want de horror van mijn land is specifiek, de pijn van mijn land is specifiek. Haar domheid en haar kennis zijn specifiek. Ik begon me af te vragen waarom het recente Belgische verleden soms zo ondoorzichtig leek. Aangezien ik de dingen vooral via literatuur probeer te begrijpen, viel het me op dat Vlaamse auteurs hun taak hadden verzaakt verslag te doen van hoe het land veranderde in de jaren 1970 en 1980. Enkel in kieren, verloren pagina’s van vergeten oeuvres zag ik glimpen. Terwijl het land zijn huidige vorm leek te danken aan die tijd. De commercialisering van de media, de vorming van een popcultuur en, niet onbelangrijk, een politieke terroristische crisis die het land in zijn greep had gehouden en onopgelost bleef: De Bende van Nijvel. Ik sprak erover met mijn moeder, die in 1985 23 jaar oud was en begon te werken in een Delhaize in Gavere. Ze herinnerde zich de miliciens, twintigers net als haar, die gestationeerd waren om de supermarkt te beschermen en zich op aansporing van haar bazin zodanig bezatten dat ze uit baldadig of uit opgefoktheid schoten losten in het asfalt van Delhaize Gavere.
De poëzie waar ik nu aan werk is een paranoïde project, doorschoten van juridische documenten, politieverslagen, analyses, samenzweringstheorieën en een beeldtaal van holsters, shooting clubs, politiek gesjoemel, de onuitgesproken horror van een garagebox langs een steenweg, schoongespoeld om god weet welke reden. Waarom? Om een krijtlijn te kunnen trekken langs het trauma van het land dat mij gevormd heeft. Om het te zien voor wat het is. Een true crime poëzie die wil begrijpen en niet kan begrijpen, die over zijn schouder kijkt naar het slagveld dat ook het nabije verleden is. Een verleden ook dat de zelfwaan van Belgiës gezapigheid doorprikt. Om te tonen dat het nu, en ook toen, een land is waar de politieke breuklijnen immer op scherp staan. Een dichter die niet op z’n minst een poging doet dat te begrijpen, kan de naam van Vlaams dichter vandaag niet waard zijn. Le virus flamand, c’est l’ignorance, zei Herman Teirlinck al. Wat is een Vlaams dichter? Een Vlaams dichter is een Belgisch dichter is een surreëel dichter, een politiek dichter, is bovenal geen Nederlands dichter, hoogstens een Vlaams dichter in Nederland.
DAA-AG VIS
dag lieve vis
Overzicht van evenementen, nieuwe bundels, secundair werk, prijzennieuws en niet te missen publicaties
Evenementen (mei - juni)
6 mei, Gezelle opnieuw gelezen, met Johan van Iseghem (Kortrijk)
7 mei, Nele Buyst presenteert haar bundel CORPS, poreus in het Palmarium (Gent)
8 mei, Tom Marien en Pascale Pettersson presenteren hun grafische poëziebundel de geur van zwart (Gent)
11 mei, Lecture de poésies, met Elias Sanbar en Mayya Sanbar (Brussel)
11 mei, Jonas Bruyneel presenteert zijn bundel Mulhacén (Gent)
14 mei, Miriam van Hee leest voor uit eigen werk (Antwerpen)
15 tot 20 mei, FiEstival 2024, pluridisciplinair festival met poëzie, slam, dans en muziek (Brussel)
22 mei tot 26 mei, Nous sommes à la lisière, ecopoëtisch festival (Luik)
23 mei, Donderdagen van de poëzie, met Jonas Bruyneel (Antwerpen)
24 mei, Ruth Lasters en Tsead Bruinja in gesprek (Brussel)
26 mei, Maarten Bastiaensen presenteert Wat gebeurde en wat voorbij ging (Brussel)
30 mei, Poetry in the Hour of Genocide (Brussel)
31 mei, Maarten Bastiaensen presenteert Wat gebeurde en wat voorbij ging (Brussel)
9 juni, Typoésie, met Pascal Leclercq in het kader van Festival Les Passerelles (Namen)
12 juni, Delphine Lecompte leest voor uit eigen werk (Boutersem)
Nieuwe bundels
Jonas Bruyneel, Mulhacén (april, Poeziecentrum)
Tom Marien en Pascale Petterson, De geur van zwart (april, Poëziecentrum)
Jean-Marie Corbusier, À ras (april, Taillis Pré)
Geert Jan Beeckman, Archipel (april, Uitgeverij P)
Nele Buyst, CORPS, poreus (mei, het balanseer)
Philippe Colmant, À la marge du ciel (mei, Editions le Coudrier)
Maarten Bastiaensen, Wat gebeurde en wat voorbij ging (mei, eigen beheer)
Nieuw secundair werk
Mathijs Sanders, Boekhouders van de vergankelijkheid. Late stijl in nieuwe poëzie (mei, Poëziecentrum)
Guido Gezelle en Patrick Lateur (bloemlezer), De kleine Gezelle (mei, Uitgeverij P)
Prijzennieuws
Lidy van Marissing wint de Sybren Poletprijs voor haar volledige oeuvre
Peter Verhelst wint de Grote Poëzieprijs met Zabriskie
Serge Nuñez Tolin wint Le grand prix de poésie met Les mots sont une foudre lente
Bob Vanden Broeck, Merel van Slobbe, Dewi de Nijs Bik en Sytse Jansma zijn genomineerd voor de C. Buddinghprijs
Bob Vanden Broeck, Erwin Hurenkamp en Hannah Chris Lomans zijn genomineerd voor de Poëziedebuutprijs
Niet te missen